186 19 MAART 1952
I t| ij'
hartelijk te danken voor het vertrouwen en de medewerking, welke
ik van U in zo ruime mate mocht ondervinden.
In de tijd, dat wij hebben mogen samenwerken, heb ik van U alleen
vriendelijke bejegeningen ondervonden. Kan het anders dat er een
band van liefde tussen ons is ontstaan? Deze heeft het leven van
mijn gezin en mij vermooid.
Heel hartelijk dank.
Mag ik U bij het besturen, hetgeen gij steeds zo eensgezind deed
als laatste raad toevoegen, dat gij U bij Uw ondernemingen laat
voorlichten door de meest begaafde adviseurs en ontwerpers, welke
gij kent. Deze stad zal dan altijd haar kunstzinnige bekoring be
houden.
Mijn dank omvat ook dte goede burgers van Breda, die in alle op
zichten zo aangenaam, zo ruimdenkend en zo tegemoet komend
waren.
Ik geef hen het advies met ijver op moderne wijze te arbeiden en
sober volgens oud-vaderlandse wijze te leven. Hun welstand en geluk
zal daarmee worden gediend.
In mijn genegenheid wil ik ook zo gaarne betrekken Roosendaal
en Nispen, zijn bestuurders, oud-bestuurders en ingezetenen, aan wie
ik door een wederzijdse liefde verbonden ben. Ook hen bedank ik
voor het vele, dat zij! de mijnen en mij schonken.
Tenslotte gaan mijn gedachten uit naar Brabant en Nederland,
waarvan ik mij een zoon gevoelde, en naar zijn geliefd Koninklijk
Huis.
Nogmaals hartelijke dank,
God behoede U allen.
Daarna spreekt de VOORZITTER de volgende rede uit:
In Memoriam Mr. Dr. Claudius Antonius Prinsen.|
Laten wij, nu wij herdenken het verscheiden van onze beminde
Burgemeester Mr Dr Claudius Antonius Prinsen, allereerst enige
ogenblikken in gedachten verwijlen bij het gezin Prinsen om te
delen in de droefenis, die over dit gezin gekomen is, nu echtgenoot
cn vader op te jonge leeftijd uit hun midden is weggerukt. Moge
God de familie Prinsen de kracht geven om het smartelijk verlies
gelaten te dragen.
Burgemeester Prinsen overleden. Wij kunnen ons met dit begrip
nog niet verenigen, omdat wij hem zo node missen, omdat wij
hem liefhebben door zijn oprechte genegenheid voor ons allen.
Nog slechts vijf jaar was hij onder ons en toch reeds waren
wij zo volkomen eigen aan hem, dat wij het verder leven zonder
hem als een groot gemis gaan voelen.
Hij gaf zich geheel voor de gemeenschap en was een burgerva
der in de beste zin van het woord, zowel in Roosendaal als in onze
gemeente.
Is het wonder, dat hij overal vrienden had, hij die te allen tijde
ongeveinsde vriendschap toonde?
Trots zijn grote gave van geest bleef hij steeds de eenvoudige,
ontvankelijk voor een ieder, die zich tot hem wendde, zowel voor
personen van naam als voor de kleine lieden. Voor zich zelf ver
langde hij niets; voor anderen deed hij alles.
Was het voor ons, als zijn naaste medewerkers, niet een voort
durend genoegen met hem te mogen samenwerken en te kunnen
genieten van zijn oprechte hartelijkheid. Kreeg het leven niet meer