16 APRIL 1952 205 ren en stelt hij voor het staanplaatsengeld vast te stellen op 25 cent per dag. De heer VAN KAMPEN zegt zich niet met de zienswijze van de heer Veldkamp te kunnen verenigen. Deze heeft gesproken over het geen in de woonwagenwet moet worden verstaan onder een geringe vergoeding en over het feit, dat het gemeentebestuur in gebreke is gebleven de nodige verbeteringen in het kamp aan te brengen. Dit alles kan echter niet vergoelijken, dat de woonwagenbewoners wei geren het staanplaatsengeld te betalen. Wanneer de Raad zou be sluiten als door de heer Veldkamp is voorgesteld, dan slaat hij een geheel verkeerde weg in. Een dergelijke houding zou zeer slechte gevolgen kunnen hebben. Wat zou de Raad moeten doen wanneer de bewoners van de gemeentewoningen zouden weigeren een huurver hoging te betalen? De Raad zou zijn prestige verliezen wanneer hij op dit moment tot verlaging van staanplaatsengeld zou overgaan. Wanneer zou blijken, dat het huidige bedrag te hoog is of voor be paalde mensen bezwaarlijk is dan zou dit nader onder ogen kunnen worden gezien. Eerst zullen betrokkenen echter het staanplaatsen geld moeten betalen. Daarna kan de kwestie nader worden bezien. Spreker meent te kunnen opmerken, dat in enkele jaren tijds bij de meerderheid van de Raad een gehele ommezwaai heeft plaats gehad ten aanzien van het woonwagenkamp. Destijds werd gevraagd of door de inrichting van het nieuwe kamp andere gemeenten hun woonwagenbewoners niet op Breda zouden afschuiven; thans schijnt de Raad veel barmhartiger te zijn geworden. Wat is hiervan de reden Spreker vraagt zich af of de gemeente geen machtsmiddelen ten dienste staan om zijn besluit uit te voeren. Bij hem is de vraag ge rezen of het niet juist zou zijn de onwillige woonwagenbewoners van gas, water of electriciteit, welke door de gemeente wordt geleverd, af te sluiten. De heer TOXOPEUS meent, dat men in deze zich niet al te druk moet maken over het prestige van de Raad. Hij zal gaarne het ant woord van Burgemeester en Wethouders vernemen over de door de heer Veldkamp gemaakte opmerking omtrent enige voorzieningen, waartoe de Raad heeft besloten. Anderzijds is spreker het met de strekking van het betoog van de heer Van Kampen eens, dat het thans niet het geschikte moment is om het staanplaatsengeld te verlagen. Spreker vraagt zich ook af, wat men onder een geringe vergoeding verstaat; wanneer vóór 1940 een bedrag werd geheven van 15 cent per dag, lijkt gezien de waardevermindering van het geld thans 35 cent niet te hoog. S'preker zal gaarne vernemen of betrokkenen zich tot het college van Burgemeester en Wethouders hebben gewend om vermindering van het staanplaatsengeld te verkrijgen en wat dienaangaande is geantwoord. Naar sprekers mening zit er iets scheef in het voorstel van de heer Veldkamp om thans op het eerder genomen besluit terug te komen. Ook hem lijkt het toe, dat daarmee een verkeerde weg wordt ingeslagen. Gaarne zal spreker de nadere mening van het college vernemen. De heer BREKELMANS zegt, dat de heer Veldkamp zo hij deze tenminste goed heeft begrepen een verband legt tussen de fverhoging van de bijdrage van de woonwagenbewoners en de nadere voorzieningen, welke in het woonwagenkamp zijn getroffen. Deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 205