16 APRIL 1952 207 schaden. Spreekster zelf kan geen enkele verhoging van het oude staangeld toejuichen. Het gaat hier om een maatschappelijk werk ten behoeve van een niet grote groep van de bevolking, waarvan de vaste kern uit 12 gezinnen bestaat. Wanneer men opwerpt, dat thans in de kwesties rond het woonwagenkamp de sociale gedachte zo veel meer naar Voren is gekomen, dan zou als dat zo is - spreekster dit alleen kunnen verheugen. Overigens treedt in het gehele land het sociale bestel steeds meer op de voorgrond, waardoor naar spreeksters inzicht het Christelijk gevoelen in de praktijk wordt gebracht. Spreekster is van oordeel, dat men in deze het prestige van de Raad zwaarder wil opnemen dan de zaak rechtvaardigt. Door het staangeld te laten zoals het was, getuigt men naar haar inzicht van een wijs beleid, hetgeen de Raad nimmer kan schaden. De heer KAMPHUIJS meent, dat over het woonwagenkamp nogal wat gedramatiseerd is door mejuffrouw Koppelaar. Dat de Raad een sociale taak heeft, wisten de socialisten ook 50 jaar geleden al. Dit houdt echter in, dat men voor de rechten van de mensen moet op komen, maar hen ook op hun plichten moet durven wijzen. Spreker heeft thans niet -en nimmer! -behoefte aan presti- ge-kwesties. Het wordt echter een onmogelijke wijze van regeren, wanneer men nu op het raadsbesluit inzake het staanplaatsengeld gaat terugkomen. Spreker heeft de indruk gekregen, dat d'e woon wagenbewoners heel goed begrepen hebben, wat mejuffrouw Kop pelaar in een vorige raadsvergadering heeft gezegd: nl. dat zij ook niet het verhoogde staangeld zou betalen. Deze opmerking is vol komen onjuist geweest. Wanneer wordt gesteld, dat het gaat om 12 kampbewoners, die wel willen betalen, dan vraagt spreker wat gedaan moet worden met de andere kampbewoners, die schijnbaar in het geheel niets meer betalen. De heer VAN DEN EEDEN wil op de eerste plaats stellen, dat een besluit van de Raad, geëerbiedigd behoort te worden. Wel kan gevraagd worden, of dit besluit bij nadere overweging -geen herziening behoeft. Ook is het goed, dat men zich bezint op hetgeen verstaan moet worden onder een geringe bijdrage. Spreker heeft wel de indruk, dat zeker voor een aantal kampbewoners een bedrag van 7 x 0.35 per week geen geringe bijdrage meer genoemd kan worden. De heer JONGBLOED kan zich met de opmerking van de heer Van den Eeden verenigen, waardoor ook voorkomen wordt, dat men deze aangelegenheid gaat vertroebelen. Het betreft hier een verordening, door de Raad vastgesteld, en daarna als belastingverordening door de Kroon goedgekeurd, zodat men kan aannemen, dat deze huur of liever retributie niet in strijd is met de Woonwagenwet. Wanneer in deze aangelegenheid zou blijken, dat de bijdrage destijds te hoog is gesteld, is spreker uiteraard niet ongenegen hierover te praten. Een wijziging der ver ordening kan echter niet onder dwang geschieden, omdat de kamp bewoners thans weigeren het staanplaatsengeld te betalen. Tot verhoging van het staanplaatsengeld is destijds besloten we gens de hoge kosten, die de gemeente heeft gemaakt voor de inrich ting van het kamp. Bij de behandeling van de nadere voorzieningen is nog gezegd, dat de bewoners het verhoogde staanplaatsengeld moesten betalen. Spreker wil toegeven, dat dit kamp niet ideaal is, en op een slechte plaats is gelegen. Anderzijds moet niet uit het oog

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 207