208 16 APRIL 1952 worden verloren, dat het kamp verplaatst is, omdat de kampbewo ners overlast berokkenden aan de bewoners van de buurt waarin het kamp vroeger lag. Daarom is het kamp verplaatst naar een streek waar geen omwonenden zijn. Het gaat in deze om de vraag of de kampbewoners de meerdere belasting, door de Raad vastgesteld, moeten betalen en zo ja, welke maatregelen genomen dienen te worden, wanneer zij dit niet doen. Naar sprekers mening is de huidige toestand niet tolereerbaar. Welke maatregelen het beste genomen kunnen worden om aan deze toe stand een einde te maken lijkt spreker te moeten overlaten aan het college van Burgemeester en Wethouders, hetwelk hij daarbij ook namens zijn fractie zijn steun kan toezeggen. Eventueel kan later onder ogen worden gezien of de verordening moet worden gewijzigd. De VOORZITTER zegt zich te kunnen verenigen met het betoog van de heer Veldkamp in zoverre deze de mogelijkheid erkent, dat de beslissing van de Raad om de staanplaatsengelden nog meer te ver hogen dan het college van Burgemeester en Wethouders destijds hadden voorgesteld, wellicht verkeerd was geweest. Wat hier van zij, bij meerderheid van stemmen is terzake een besluit genomen. Tot verhoging van staanplaatsengeld werd besloten in verband met de grote kosten, die aan de inrichting van het nieuwe kamp waren verbonden. Zuiver zakelijk bezien kan men niet zeggen, dat het huidig staanplaatsengeld abnormaal hoog is. En er is dan ook geen schijn van kans, dat de gemeente hiermede een belangrijk deel der kosten zou kunnen dekken. Het is erg moeilijk om nu precies vast te stellen wat onder een geringe bijdrage moet worden verstaan. Burgemeester en Wethouders stelden destijds voor een staanplaat sengeld van 25 cent per dag, maar daarmede is nog niet gezegd, dat de huidige tarieven geen geringe bijdrage meer zouden vormen. Het is Burgemeester en Wethouders niet gelukt het besluit van de Raad uit te voeren. Meerdere malen is een deputatie van de woonwagenbewoners bij spreker geweest, welke hem om verminde ring van het staanplaatsengeld heeft gevraagd. Spreker heeft ge zegd, dat het niet op de weg van het college van Burgemeester en Wethouders lag om met een voorstel daaromtrent bij de Raad te komen, zo onmiddellijk nadat de Raad dienaangaande een besluit had genomen. Hij heeft de kampbewoners daarbij erop gewezen, dat op de eerste plaats het thans vastgestelde staanplaatsengeld be taald moest worden. Met klem wil hij hierbij nog opmerken, dat door de kampbewoners het niet betalen van de verhoging nooit is gekop peld aart het feit, dat bepaalde Voorzieningen, waartoe de Raad nog nader had besloten, nog niet waren gerealiseerd. Wat de muur betreft, deze kon niet worden gezet voordat Gede puteerde Staten de betreffende begrotingswijziging hadden goedge keurd, hetgeen nog niet zo lang geleden is geschied. Het is ook een vraag of de modderpoel in het kamp wel zo groot is als door enkelen is voorgesteld. Aanvankelijk was het terrein in goede staat ge bracht, welke echter er op achteruit is gegaan door het leggen van een electrische leiding. Wanneer, wat dit laatste betreft, nadere voorzieningen worden getroffen, zou deze speciale groep worden be voorrecht bij de vele andere inwoners van Breda, die aan buiten wegen wonen, welke in sommige tijden van het jaar modderig zijn. Nu kan men zeggen, dat ook daar voorzieningen getroffen moeten worden, maar dit is niet mogelijk, want daarmede zouden tonnen geld gemoeid zijn. Men heeft gezegd, dat nagegaan zou moeten worden, welke bewo ners in staat moeten worden geacht het verhoogde staanplaatsen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 208