16 APRIL 1952 217 liggen, mede onderschrijft. Zijn bezwaren zijn juist tegen de zake lijke opzet gericht. Zo acht hij op zichzelf de eis, dat voor een tewerkstelling op de eerste plaats in aanmerking moeten komen personen, die bij de Burgerlijke Instelling in zorg zijn, onjuist. Het is immers helemaal niet zeker, dat juist deze personen voor een te werkstelling op de eerste plaats komen. Dit kunnen bijvoorbeeld ook zijn gezinsleden van een familie, die in het geheel niet gesteund wordt. Het is juist in dit verband, dat spreker heeft betwijfeld of reeds nu de begroting van de dienst voor Maatschappelijke Zorg met een bedrag van 17.000.kan worden verlaagd. De toekenning van een gegarandeerd minimum-loon doet spreker afvragen of daarbij genoegzaam met de verrichte prestatie is reke ning gehouden. Wellicht was het beter nog niet zo hoog te grijpen en een aanvullende steun uit te keren in de daarvoor in aanmerking komende gevallen. Temeer klemt dit, nu niet de materiële belangen op de voorgrond staan maar de ideeële. Ook de financiële regeling blijft voor spreker een slag in de ruimte. Zo is thans alleen bekend, dat de A.V.O. voor de eerste inrichting 2000.zal geven. Wanneer de Wethouder stelt, dat de werk plaats kan worden uitgebreid, zodat uiteindelijk 100 personen hier arbeid vinden, dan vraagt spreker zich af, waar de nodige gelden vandaan zullen moeten komen. Bij het aantrekken van werkobjecten zal men voorzichtig moeten zijn, temeer nu men niet meer leeft in een tijd van hoogconjunctuur. Wanneer werk wordt aangetrokken, dat thans door valide arbeiders wordt verricht bestaat het gevaar, dat deze zonder arbeid komen waardoor de moeilijkheden slechts worden verschoven. Spreker zou nog steeds een nader onderzoek wensen, omdat hij het huidige voorstel een sprong in het duister blijft vinden. Hij meent ook, dat het subsidiariteitsbeginsel te ver wordt doorgevoerd, wanneer om het zo te zeggen de gemeente haar portemonnaie aan anderen ter beschikking stelt zonder zelf enige zeggingschap over de uitgaven te hebben. Nu heeft de Wethouder wel gezegd, dat de subsidie kan worden ingetrokken, doch het lijkt spreker juist bezwaarlijk om een dergelijk werk na een jaar stop te leggen. Van weerskanten moet de zekerheid bestaan dat de ingeslagen weg juist is. Nu voor spreker deze zekerheid niet aanwezig is, kan hij zeer tot zijn spijt zijn stem aan het voorstel niet geven. Wat de inlichting aan de Burgerlijke Instelling voor Maatschap pelijke Zorg betreft, de Wethouder heeft inderdaad destijds enige mededelingen gedaan. Het Bestuur is echter niet op de hoogte ge bracht, dat haar begroting zou worden verlaagd, hetgeen spreker onjuist acht. Bovendien vindt hij deze verlaging van 17.000. niet reëel. Wethouder ROMSOM antwoordt, dat het juist de Commissie van voorbereiding is geweest, die er sterk op heeft aangedrongen, dat zoveel mogelijk een volwaardig loon wordt uitbetaald, terwijl ook de Directeur van Sociale Zaken achter deze suggestie stond. Het is juist goed de tewerkstelling attractief te maken door de mensen iets meer te geven dan zij bij een gewone ondersteuning genieten. De voorbereiding van dit voorstel heeft eigenlijk al een paar jaar geduurd. Spreker heeft op vele plaatsen de werkinrichtingen be zocht en hieromtrent zijn uitvoerige rapporten opgesteld. Bij een bespreking van het college van Burgemeester en Wethouders was het de Burgemeester, wijlen Dr. Prinsen, die zeide, dat het tijd was om met het werk te beginnen, maar dat men moest uitgaan van hetgeen het particulier initiatief kon doen. Toen heeft spreker contact gezocht met de leiding van het Don Bosco-werk. Spreker

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 217