228
29 APRIL 1952
ringsedijk van de Familie Laurijssen.
De Raad besluit overeenkomstig deze voorstellen.
29. Aankoop van het landgoed „Vredenrust".
De heer BRINKERHOF heeft slechts één vraag. Heeft het ge
bouw reeds een bestemming?
De VOORZITTER antwoordt ontkennend. Wel heeft het College
hierover gedacht. Het zou b.v. geschikt zijn om te dienen voor een
tehuis voor bejaarden, mits de daaraan verbonden kosten niet te
hoog zijn. Zou dat wel het geval zijn, dan zou het gebouw afgebro
ken en de grond voor normale woningbouw bestemd moeten worden.
Het College wil het gebouw echter liever behouden.
Zonder verdere bespreking besluit de Raad overeenkom
stig dit voorstel.
30. Voortijdige uit de pachtneming van grond, gelegen aan de
Heuvelstraat.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
31. Nadere uiteenzetting over enkele ramingen op de begroting
1952.
De heer VERMEULEN zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Tijdens de schriftelijke begrotingsbehandeling werd door mij be
zwaar gemaakt tegen het doen sluiten van de begroting middels een
abnormaal hoge „kassierswinst" van 269.200 op Hoofdstuk XII.
Gesteld werd toen mijnerzijds dat deze winst geen werkelijke winst
was en dus ook niet als zodanig in de begroting voor de algemene
dienst tot uiting mocht komen.
In uw antwoord op het centraal rapport bestreed u deze opvat
ting, doch deelde u mede, dat de raming op volgnummer 810 voor
gemiddeld benodigde kasgelden te laag was gebleken en van
13.000.000 op 16.000.000 diende te worden gebracht. Hierdoor werd
de „kassierswinst 82.500 lager en bedroeg nog 186.700.
Uw antwoord bevredigde mij niet, vandaar dat ik tijdens d'e mon
delinge begrotingsbehandeling mijn bezwaren nogmaals nader heb
geformuleerd, en slechts mijn stem aan de begroting gegeven heb
onder het voorbehoud, dat mocht de Raad mijn bezwaren delen, be
grotingswijzigingen in de door mij bedoelde zin zouden worden aan
gebracht.
In uw antwoord op deze mondeling gemaakte bemerkingen hand
haaft u uw reeds tijdens de schriftelijke behandeling ingenomen
standpunt, zodat mij niets anders rest dan thans de Raad nogmaals
duidelijk mijn bezwaren kenbaar te maken en daaraan mijnerzijds
voorstellen te verbinden tot het doen wijzigen van de begroting.
Middels het stemmen over deze voorstellen kunnen zij die met uw
college over het onderhavige geval van mening verschillen hun af
wijkende mening tot uitdrukking brengen.
Het is daarom dat ik tijdens de voorlaatste vergadering verzocht
heb dit punt te willen aanhouden, teneinde in de gelegenheid te zijn
de zaak grondig schriftelijk voor te bereiden.