230
29 APRIL 1952
XII toch aan de gewone dienst ten goede. De begrotingspositie zou
in zijn totaal dan ook geen wijziging ondergaan, indien voor kapitaal
aan de bedrijven voor zover dit niet geconsolideerd is, het op de
geldmarkt verschuldigde percentage i.p.v. 4% werd doorberekend.
De ruimte in het budget, welke in het ene geval via de betere resul
taten van de bedrijven zou ontstaan, ontstaat nu via Hoofdstuk XII.
Tegen het ontstaan van deze ruimte in het normale budget hetzij
deze zou ontstaan door te lage doorbelasting van kapitaalskosten
aan de diensten en bedrijven, dan wel op de huidige wijze, heb ik
bezwa.ren. Deze bezwaren zijn van budgetaire aard. Daarnaast blijf
ik van oordeel, dat rente van „kapitaal" dient te worden toegevoegd
aan het kapitaal. De bestemming van de gelden is bepalend of er
van „kapitaal" of niet van „kapitaal" gesproken moet worden. Niet
de wijze waarop men zich deze gelden heeft verschaft. Deze toe
voeging aan het eigen kapitaal van de rente heeft tevens tot gevolg
een snellere afname van de niet geconsolideerde schuld. Immers
naast de afschrijvingen kan dan ook de rente gebruikt worden
ter aflossing. Formeel bestaat bovendien nog het bezwaar, mijnheer
de Voorzitter, dat men vooruitloopt op de mogelijkheid al dan niet
te kunnen consolideren. In een begroting zou men alleen om formele
redenen reeds dienen aan te nemen dat zulks wel mogelijk zal zijn.
Uit bovenstaande vloeit de navolgende begrotings wijziging voort,
welke ik aan de Raad ter stemming zou willen voorleggen.
De leningsdienst verantwoordt aan Hfd.st. XII (569) slechts het
voor kortgeld verschuldigde percentage; er wordt uiteindelijk ook
kortgeld geleend van de gewone dienst. Het verschil tussen dit per
centage en 4% wordt verantwoord op de kapitaalsdienst van de
leningsdienst. Voorwat betreft uw antwoord met betrekking tot d'e
begroting van de crediet- en voorschotbank kan ik vrij kort zijn.
Met de nieuwe raming van rente over 146.000 zijnde het verschil
tussen het gemiddeld uitstaand kapitaal en het van de leningsdienst
opgenomen kapitaal kan ik accoord gaan. Echter niet met de be
merking, welke daarop in uw antwoord volgt Of de begrotingsposi
tie daardoor al dan niet een wijziging ondergaat is ter beoordeling-
van de Raad. Ik voor mij persoonlijk voel niet veel voor het maken
van batige saldi op deze nutsinstelling en zeker niet om deze saldi
dan te bestemmen tot het dekken van uitgaven op de gewone dienst.
Het is u bekend, dat ik in het algemeen geen bezwaren heb tegen
het maken van winst door de nutsbedrijven, indien deze redelijk
blijven. Het maken van winst hier is echter Volkomen in strijd met
de doelstelling van deze bank, waarvan in het bijzonder de minst-
vermogende het meest gebruik zullen maken. Aanvankelijk had ik
u dan ook willen voorstellen deze 6725.- te bestemmen voor rente
verlaging' van de opgenomen gelden. Ik kan mij indenken, dat daar
tegen bezwaren bestaan. In de eerste plaats zou de renteverlaging
minimaal zijn en dus weinig effect sorteren. Bovendien zou deze
renteverlaging van uit beleidsoogpunt gezien wel eens fout kunnen
zijn. Ik zou daarom aan de Raad willen voorstellen deze 6725.- te
bestemmen voor een risico-reservefonds van deze bank, waaraan
vooral bij omslag in de conjunctuur naar mijn gevoel wel behoefte
zal bestaan.
De begrotingspositie ondergaat door deze bestemming vanzelf
sprekend een wijziging tot genoemd bedrag. Ik zou van Burge
meester en Wethouders ook nog gaarne antwoord willen hebben op
de navolgende vraag met betrekking tot deze begroting.
Hoe is het te verklaren dat in de begroting voor de crediet- en
voorschotbank de fout van een te hoge renteberekening is geslopen
Het lijkt mij weinig aannemelijk, dat de begroting reeds bij de eerste