29 APRIL 1952 231 opzet daarvan, een gelijk bedrag aan baten en lasten te zien gaf, zodat ik veronderstel dat in die eerste opzet wijzigingen zijn aan gebracht om evenwicht te krijgen. Welke inkomsten heeft men m.a.w. hoger geraamd om de foutief geraamde rente te kunnen betalen en dan toch nog een sluitende begroting te krijgen Met hetgeen u in uw antwoord stelt met betrekking tot post 828 kan ik het niet eens zijn. U zegt daarin o.m. „Wat betreft het bezwaar dat de z.g. kassierswinst ten goede „komt aan de gewone dienst en niet gebruikt wordt voor aflossing „van de kasgelden moeten wij opmerken, dat deze raming reëel is, „omdat niet te verwachten is, dat in 1952 de consolidatie achter stand zal worden ingelopen. Daarentegen is de raming van 100.000 onder de uitgaven onder volgnummer 82'8 wegens rente „en afschrijving op nieuwe kapitaalsuitgaven niet reëel, omdat hier- „op geen enkele uitgave geschiedt. Hieruit blijkt dus, dat naast de „reserve voor onvoorziene uitgaven van 130.000 nog een onwerke lijke uitgaaf is geraamd van ƒ100.000; zodat voldoende dekking „aanwezig is voor het ondenkbare geval dat geen gelden tegen een „lager percentage dan 4% zouden worden opgenomen." Mijn mening over die z.g. „kassierswinst" heb ik u reeds gegeven, zodat ik daar verder over zal zwijgen. De raming onder volgnum mer 828 zou niet reëel zijn. Ik ben zo vrij daar anders over te den ken. Wij leven nu in April en van deze niet reëele post 828 is nog slechts ƒ35.177 over (na 36e begrotingswijziging) d.w.z. dat indien wij in dit tempo doorgaan met kapitaalswerken goed te keuren, de geraamde post van 100.000 bij lange na niet aangeeft in welke mate de uitgave van de gewone dienst zullen worden ingeperkt, in dien de toegestane kapitaalswerken zijn uitgevoerd en men daar voor dus rente en afschrijvingen moet gaan betalen. Het is verstan dig zichzelf ook in dit opzicht voor d'e consequentie te plaatsen, op het moment dat de beslissing valt. Budgetair is deze post dus vol komen op zijn plaats en zij heeft in feite dezelfde bedoeling als door mij wordt voorgesteld met betrekking tot het renteverschil voor kapitaalschuld n.l. inperking van het budget voor kapitaalslasten welke men is aangegaan. Door het feit dat in het lopende jaar de bedragen niet zullen be hoeven te worden betaald, zou dit enige ruimte kunnen brengen in de kasmiddelen. Men moet daaraan m.i. niet te zwaar tillen, want men kan wel 100.009 op een begroting zetten, maar daardoor heeft men dit bedrag nog niet in kas. Wat men uit de lopende begroting in kas heeft is m.i. wel zeer minimaal tenzij mijn opvatting, dat in het algemeen de uitgaven aan de inkomsten voorafgaan of althans sneller lopen, onjuist zou zijn. Voorshands kan ik dit moeilijk aan nemen. Dat post 828 aangewend zou kunnen worden ter dekking van eventuele hogere verschuldigde rente is, meen ik, na hetgeen hier over door mij werd opgemerkt, voldoende duidelijk gebleken niet mogelijk te zijn. Het gevolg van een hogere rente voor zover deze niet door de reserve voor onvoorzien zou worden opgevangen, zal direct een niet sluitende begroting tot gevolg hebben. Men zal post 810 (uitgaven post) immers niet belangrijk kunnen overschrijden zonder begrotingswijziging en men kan daarvoor Post 828 zeer waarschijnlijk niet gebruiken, daar hier weinig op over zal blijven, zo er al iets op over blijft. Ook de „reserve voor onvoorzien" waar over u in uw antwoord nog spreekt Van een bedrag van 130.000 is na de 29e begrotingswijziging reeds gedaald tot 86.518.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 231