236 29 APRIL 1952 dit ogenblik niet te verwerken zijn. Spreker heeft het betoog van de heer Vermeulen gehoord en vindt het onjuist nu over begrotingswijzi gingen te stemmen, aangezien een dergelijke stemming een ge moedsstemming is, die onprettig zou kunnen zijn. Hij stelt derhalve voor de discussies te sluiten en de Raad het betoog van de heer Vermeulen en het antwoord daarop van de Voorzitter toe te zenden, opdat thuis aan de hand van de begroting het een en ander bezien kan worden. Op deze wijze krijgen de fracties de gelegenheid zich te beraden. Dit agendapunt kan dan weer in de komende vergadering aan de orde worden gesteld. Thans is het echter ondoenlijk deze materie te behandelen; zelfs voor financieel deskundigen. Tot slot merkt spreker nog op een voorstel van orde gedaan te hebben, het geen impliceert, dat het bij stemming voorrang geniet. De heer VELDKAMP heeft door zijn late komst in de vergadering de gang van het debat niet kunnen volgen. Hij kan zich echter wel voorstellen, wat naar voren is gebracht. Gaat de Raad echter in op het voorstel van de heer Toxopeus, dan vreest spreker in de volgen de vergadering weer hetzelfde debat. Wil de Raad in deze richting iets doen, dan lijkt het hem het beste een aantal raadsleden, die ter zake kundig zijn te benoemen, opdat zij deze materie kunnen bezien en hun bevindingen de Raad kunnen mededelen. Doet de Raad dit niet, dan zou over het voorstel van de heer Vermeulen gestemd dienen te worden. Deze materie betreft de comptabele techniek van de begroting, maar voor hen, die het spel der techniek niet kennen, is het wel zeer moeilijk een debat te voeren. De heer VAN BIJNEN merkt op, dat de heer Vermeulen in de veronderstelling leeft, dat hij deze niet heeft begrepen. Zulks is echter niet juist. Men brengt de bedrijven 4% rente in rekening. Stel nu eens, dat geen 4% rente maar hetzelfde percentage, waar voor de gemeente kortgeldleningen sluit, gegeven moet worden, dan zou of de bedrijfswinst groter of het verlies kleiner zijn. Deze winst of dit verlies wordt echter in de gewone dienst van de gemeente begroting opgenomen, zodat het een en ander in feite gelijk blijft. Ofschoon het resultaat hetzelfde is, volgt hij toch liever de methode van Burgemeester en Wethouders. Met de woorden van de vorige wethouder van financiën n.l. om de overheid er buiten te houden, heeft spreker niet méér bedoeld, dan hij heeft gezegd, n.l. dat de overheid er buiten gehouden dient te worden. De heer JONGBLOED wil over deze zaak slechts een enkel woord zeggen. Naar zijn mening ziet men ze te ingewikkeld. Het gaat er om, dat de gemeente rentewinst maakt, die bij de bedrijven in reke ning wordt gebracht. De gemeente betaalt 3% rente en ze brengt de bedrijven 4% in rekening. Wat moet er met de rentewinst van 1% geschieden? De Voorzitter heeft betoogd, dat deze winst voor de gemeentelijke huishouding aangewend mag worden, terwijl de heer Vermeulen heeft gezegd, dat ze de kapitaaldienst ten goede moet komen, daar ze een toevallige bate is uit kapitaalmanipulaties. Indien de woorden van de Voorzitter juist zijn, dan moest op gelijke wijze gehandeld worden bij de kortgeldleningen, die voor de woning bouw zijn bestemd; in dat geval wordt echter toch ook 1% gereser veerd. Daarom moet dat naar zijn mening ook in de onderwerpelijke zaak geschieden. De Voorzitter staat principieel tegenover de heer Vermeulen, zodat de kassierswinst wordt besteed aan gewone uitga ven. Spreker is het evenwel met de heer Vermeulen eens. Bij deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 236