16 JANUARI 1952
23
Spreker acht het ook een winstpunt, dat bij aanvaarding van de
voorstellen van de heer Veldkamp de in te stellen vaste subsidie
commissie meer aandacht zal kunnen besteden aan het algemeen
subsidie-terrein en niet door kleinere detail-kwesties van haar
eigenlijke taak zal worden afgeleid. Bij het opstellen van de richt
lijnen, welke een eerste aangelegenheid zal zijn voor deze subsidie
commissie, zal zij uiteraard overleg dienen te plegen met de Cul
turele Werkgemeenschap, die gezien haar opgedane ervaringen
nuttige suggesties zal kunnen doen.
De heer VERMEULEN hoopt niet voor halstarrig te worden aan
gezien, wanneer hij aan het standpunt van de raadscommissie ad
hoe blijft vasthouden. Naar zijn mening was het aantrekkelijke in
de tot nu toe gevolgde praktijk gelegen in het feit, dat aan lagere
organen een zekere zelfstandigheid werd gegeven. Van deze ver
werkelijking van de subsidiariteitsgedachte blijft echter weinig
over, wanneer aan deze organen starre en bindende richtlijnen wor
den gegeven.
De Commissie was van oordeel, dat de Raad te weinig op de
hoogte was van hetgeen op cultureel gebied leeft, en dat zulks voor
hem nochtans van belang is. De Raad weet niet hoe de gelden door
de Culturele Werkgemeenschap en de Sportraad worden verdeeld'.
In het belang van een actief cultureel beleid van de Raad is het
daarom gewenst, dat hij deze subsidieverleningen aan zich houdt.
Waar deze verlening goeddeels bij de jaarlijkse begroting kan ge
schieden, zoals dat gebruikelijk is bij de regelmatig verleende sub
sidies, betekent dit geen bijzondere verzwaring van de werkzaam
heden van de Raad. Daarnaast bestaat bij de huidige gang van
zaken nog het bezwaar, dat niet alle subsidieverleningen, b.v. op
cultureel gebied, lopen over de Culturele Werkgemeenschap, maar
ook rechtstreeks door de Raad worden behandeld, zodat het gevaar
van doublures aanwezig is. Spreker is er daarom voorstander van
de Culturele Werkgemeenschap bij de subsidieverlening een advi
serende taak te geven.
De heer JONGBLOED vindt, dat de zaak niet helderder gaat
worden, nu de eenstemmigheid van de commissie ad hoe afbrokkelt.
Met deze commissie is spreker van mening, dat de subsidies,
welke verleend werden voor de beiaard-concerten en het concours
hippique kunnen vervallen.
Wat de subsidie aan de Jeugdraad betreft: indien deze werkelijk
een representatief orgaan is, dan kan deze het beste over het nut
oordelen van de subsidies, zoals die gevraagd en verleend werden.
Spreker voelt het bezwaar aan, dat gelegen is in de omstandig
heid wanneer de Raad doorlopend dergelijke kleine subsidie-aan
vragen zou moeten behandelen. Voor hem is het dan ook aanlokke
lijk om door de Raad telkenjare bepaalde bedragen te doen vast
stellen voor culturele-, sport- en jeugdaangelegenheden, waaruit
dan door een representatief en deskundig centraal orgaan een sub
sidie kan worden gegeven aan de verzoekende verenigingen. Spre
ker wil daarbij dan over de bezwaren, welke men op principiële
overwegingen tegen deze gang van zaken kan aanvoeren, heen
stappen. Wel acht hij het gewenst om voor deze instanties bepaalde
richtlijnen vast te stellen. Daarnaast blijft uiteraard het repressieve
toezicht van de Raad gehandhaafd.
Spreker kan zich niet verenigen met de vijfde conclusie van de
raadscommissie. De daarbedoelde instellingen doen een belangrijk
cultureel werk. Met name het instituut van de K.A.B. en dat voor