296 11 JUNI 1952 15. Verbetering spoorwegovergang in Belcrumweg. De heer PEETERS heeft geen op- of aanmerkingen. Hij wil het College dankzeggen voor het initiatief deze verbeteringen aan te brengen. De heer JONGBLOED is geschrokken van het bedrag, dat deze betrekkelijk kleine verbetering kost. Door een kleine verschuiving van de as van de Belcrumweg zal meer ruimte ontstaan aan de zijde van de Mark. Spreker heeft zich afgevraagd of dit werk thans wel uitgevoerd of enige tijd uitgesteld moet worden. Indien het werk urgent is, wil hij wel over zijn bezwaren heenstappen. De VOORZITTER is het, wat de grootte van het bedrag betreft, met de heer Jongbloed eens. Het is echter moeilijk de waarde van mensenlevens in geld uit te drukken. Zou ter plaatse een ongeluk gebeuren, dan zou men zich kunnen verwijten het werk niet eerder uitgevoerd te hebben. Het voorstel is gedaan uit een oogpunt van veiligheid. Op die grond heeft de heer Peeters het College dank gebracht. Bovenden is het werk niet zo luttel, aangezien tijdens de werkzaamheden de treinen ter plaatse blijven rijden, zodat het vei ligheidshalve noodzakelijk is aldaar voorzieningen te treffen. De heer JONGBLOED zal zich in verband met de door de Voor zitter aangevoerde motieven niet tegen het voorstel verzetten. Zonder verdere bespreking besluit de Raad overeenkom stig het voorstel. 16. Het bezwaarschrift van A. C. J. Luijkx e.a. tegen het par tieel uitbreidingsplan „Boeimeer 1952 Z.O.". De heer BREKELMANS heeft in het bezwaarschrift gelezen, dat het op 12 Mei 1952 is ingekomen. Hij vraagt zich af of het te laat indienen van dit bezwaarschrift de enige reden is, tot afwijzing. Zijn de aangevoerde argumenten niet van groter belang dan de fatale datum? Wethouder VAN HOUTEN antwoordt, dat het indienen van be zwaarschriften aan een bepaalde datum is gebonden. Ofschoon op de brief 7 Mei 1952 staat vermeld, dat deze pas op 12 Mei d.a.v. ont vangen. Toch zal getracht worden door minnelijke schikking tot een oplossing te geraken. De heer BREKELMANS bevreemdt het, dat de brief, die de datum 7 Mei vermeldt, pas op 12 Mei is ontvangen. De heer BRINKERHOF merkt op, dat de late ontvangst wellicht toegeschreven kan worden aan het feit, dat tussen genoemde data een Zondag is gelegen. Wethouder VAN HOUTEN antwoordt, dat Burgemeester en Wet houders er geen belang bij hebben de brief achter te houden .totdat de beroepstermijn is verlopen. De brief is op de dag, waarop de vorige raadsvergadering werd gehouden, ingekomen. Het is jammer dat hij in die vergadering niet is voorgelezen. Zonder verdere bespreking besluit de Raad overeenkom stig het prae-advies.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 296