11 JUNI 1952
297
17. Onteigening van gronden, gelegen in het uitbreidingsplan
„Boeimeer 1952 Z.O.".
De heer KRAMERS heeft het voorstel aldus begrepen: de Raad
accepteert dit voorstel, waarna Burgemeester en Wethouders con
tact met de eigenaren van bedoelde gronden opnemen vóórdat tot
onteigening wordt overgegaan.
Wethouder VAN HOUTEN beaamt dit.
Zonder verdere bespreking besluit de Raad overeenkom
stig dit voorstel.
18. Intrekking Bebouwingsverordening Ginnekenweg.
19. V» ijziging Bouwverordeningen, geldende in de gemeente
Breda.
De Raad besluit overeenkomstig deze voorstellen.
20. Verkeersverordening voor de gemeente Breda.
De heer BRINKERHOF merkt op, dat in de verkeersverordening
het pad, gelegen aan de Noordzijde van de Spoorstraat als rijwiel
pad wordt aangewezen. Spreker meent evenwel, dat er in deze
straat in het geheel geen rijwielpad komt, zodat het dus uit de
verordening kan worden geschrapt.
De VOORZITTER heeft hiervan nota genomen.
Zonder verdere bespreking wordt de mededeling van Bur
gemeester en Wethouders voor kennisgeving aangenomen.
21. Bijdrage-in de kosten van de Kringkeuring voor geiten.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
22. Uitvoering regeling tewerkstelling hoofdarbeiders en der
Gemeentelijke Sociale Werkvoorzieningsregeling voor handarbeiders.
De heer VAN SWOL heeft de lonen bezien. Hij weet niet welke
mensen onder de hoofdarbeiders worden gerekend. Spreker vindt
echter een loon van 41,10 niet zeer hoog. Eveneens is dat het
geval met het loon voor de handarbeiders, dat op 37,44 is bepaald.
Naar zijn mening zijn de lonen krap gesteld. Spreker vraagt of
Burgemeester en Wethouders door verhoging der lonen de gemeente
niet als voorbeeld kunnen stellen.
De heer VAN KAMPEN had dezelfde vraag als de heer van Swol.
Ook hij acht de lonen erg laag.
De heer JONGBLOED zegt, dat de objecten hem niet kunnen
bekoren. Het in het voorstel eerstgenoemde object bestaat uit werk
zaamheden ten behoeve van de Stichting „Breda Oranjestad 1952",
n.l. controle en surveillance in het tentoonstellingsgebouw en op het
feestterrein. Hij heeft er bezwaar tegen, dat werklozen worden te
werk gesteld aan objecten, die in normale omstandigheden ook uit
gevoerd moeten worden. Naar zijn mening is in dit geval geen spra
ke van een object, dat anders niet uitgevoerd zou worden, zodat het