312
11 JUNI 1952
Op 1 September 1951 bedroeg de achterstand in terugbetaling van
voorschotten volgens Uw eigen gegevens 177.447,64. G.S. vragen
„is deze achterstand nu ingelopen". Thans stelt U de raad voor daar
op te antwoorden met een opsomming van algemene oorzaken welke
tot die achterstand per. 1 September 1951 hebben geleid. Of deze
achterstand is ingelopen, hoeveel of deze nu bedraagt, wordt door
U niet opgegeven. Hier is een vraag gesteld om concrete gegevens;
daarop dient een dienovereenkomstig antwoord te worden gegeven.
Of zijn deze gegevens niet bekend en is de administratie van de
Volkscredietbank dus nog stèeds niet bij
Dat de huidige achterstand in de terugbetaling geen kwade
gevolgen voor de gemeente behoeft te hebben zoals U in Uw ant
woord aan G.S. stelt is één mogelijkheid dat zij deze wel kan heb
ben één andere welke meer in de lijn der verwachtingen ligt.
De kwade posten, welke via het financieringsinstituut lopen, ko
men volgens Uw antwoord ten volle t.l.v. dit instituut. Hierbij rijst
onmiddellijk de vraag over welke middelen beschikt dit instituut
om deze eventuele vordering van de zijde van de Volkscredietbank
geldend te maken. Voor 1952 werd voor dit Instituut geraamd
1.000.000.voor het verstrekken van credieten. Welke zakelijke
zekerheden biedt dit Instituut dat bij niet terugbetaling van dit be
drag of een deel daarvan dit op haar verhaald kan worden. Voor de
kwade posten welke t.l.v. de bank zouden komen is een reserve van
ongeveer 30.000 aanwezig per 1 Januari 1952. Ik vind deze reserve
niet bijster hoog in verhouding tot het uitstaande bedrag; enige
aanvulling daarvan zoals ook G.S. vragen lijkt mij dan ook geen
overbodige luxe, vooral niet als men daarbij in aanmerking neemt
de stijging van het aantal werklozen hetgeen ongetwijfeld van in
vloed zal zijn op de hoogte van de achterstand in afbetalingen en
tevens op de hoogte van de oninbare posten.
Als ik ten tweede gesteld heb, Mijnheer de Voorzitter, dat hier
met overheidsgeld aankopen gefinancierd worden, welke naar mijn
gevoel normaal gefinancierd zouden moeten worden door de handel
of de betrokken industrie zelf, dan bedoel ik o.m. aankopen van
complete vrij luxe ameublementen, bromfietsen, motorrijwielen etc.
Welke zekerheid hebben B. en W. en de Raad dat opgenomen gelden
niet besteed worden aan feesten of feestjes.
Men kan stellen dat de verantwoordelijkheid van het gemeentebe
stuur zich dient te beperken tot een zuiver financiële verantwoorde
lijkheid. Dus de verantwoordelijkheid voor het terugontvangen van
de uitgeleende gelden. Indien deze opvatting zou bestaan M. d. V.
dan is zij voor mij onaanvaardbaar. Of ik als particulier geld leen
aan een ander dan wel of ik als lid van een college eraan mede
werk dat overheidsgeld geleend wordt aan een ander in beide ge
vallen zal ik naast een financiële zekerheid, zekerheid dienen te
hebben met betrekking tot de nuttige besteding van het uitgeleende
geld. Zou ik anders handelen dan zou dit niet verantwoord zijn.
Ik zou in tegenstelling tot B. en W. de uiteindelijke hoogte van
het uitstaande bedrag niet willen laten bepalen door een nalaten van
de vraag maar graag een meer actieve politiek t.o.v. deze instelling
gevoerd zien. Juist om deze instelling op de lange duur te kun
nen behouden voor wat zij dient te zijn. Een passieve politiek leidt
naar mijn overtuiging onherroepelijk tot financiële en morele schade
voor de gemeenschap.
Tot slot nog een enkele bemerking met betrekking tot de achter
stand in de schoolgeldheffing.
Uit Uw antwoord op de nota van G.S. zie ik, dat de laatste hef
fing betrekking heeft op het schooljaar 1948/1949, een achterstand
dus van 3 jaar. Ik weet dat een en ander een gevolg is van de