11 JUNI 1951
319
niet eens zijn, dan kan feitelijk de organisatie, die de meeste leden
telt, over alle plaatsen beschikken.
Spreker heeft nog een andere opmerking, die van redactionele
aard is. Hij heeft geconstateerd, dat het reglement daar begint te
rammelen, waar men van het oorspronkelijke is afgeweken. In art. 2
wordt gesproken over de commissie van overleg. Wat onder deze
commissie moet worden verstaan, staat hier niet aangegeven. Hij
acht dit een leemte.
In art. 8 wordt het woord „bedanking" gebezigd. Daar dit geen
Nederlands woord is heeft hij hiertegen bezwaar. Hij verzoekt het
te wijzigen in „bedanken".
Tenslotte merkt spreker op, dat in art. 19 sub. 3 achter het woord
„ambtenaren" de woorden „en werklieden" moeten worden gevoegd.
De heer VELDKAMP merkt op, dat het onderwerpelijke voorstel
in het G.O. is besproken, waarom hij geneigd is zijn stem hieraan
te geven. Hij had een informatie. Is zijn mening juist, dat dit regle
ment at.vijkt van andere gemeentelijke reglementen, waarin ook de
niet-georganiseerden invloed hebben, zoals ook het geval is in het
concept-reglement voor de ondernemingsraden, door de Stichting v.
d. Arbeid opgesteld? Indien dit zo is, hoe dacht het G.O. dan hier
over?
Vervolgens heeft hij nog' een bemerking van redactionele aard.
Het betreft hier een Schönheitsfehler. Het woord „artikel" wordt
dan eens volledig geschreven en dan weer eens afgekort. Spreker
verzoekt in deze uniformiteit.
Wethouder ROMSOM antwoordt, dat het onderwerpelijke regle
ment bij de leden van het G.O. meer bevrediging gaf dan dat van het
Centraal Orgaan. Thans kunnen ook de kleine groepen tot hun recht
komen.
De heer Jongbloed heeft betoogd, dat de mogelijkheid bestaat
dat de grote groepen alleen aan bod komen Spreker kan hier tegen
over stellen, dat de organisaties deze regeling gaarne overnemen,
daar hierin rekening is gehouden met de belangen van de diverse
groepen.
Niet-georganiseerden zijn uit een voorzichtigheidsoogpunt niet op
genomen.
Ook bij het overheidspersoneel zijn er mensen, die de richting uit
gaan van het E.V.C. Deze lieden moeten uit de mede-zeggenschaps
commissies worden geweerd. Ook in de Commissie v. Overleg is dit
wei eens ter sprake geweest, waarbij men stelde: „Het is jammer,
dat dit moet gebeuren, doch het is noodzakelijk".
Wat de door de heer Jongbloed gevraagde definitie van de Com
missie van Overleg betreft, heeft spreker er geen bezwaar tegen
deze alsnog op te nemen; direct nodig acht hij het echter niet. Over
het woord „bedanking" is nog in de Commissie gesproken. Uiteinde
lijk vond men het wel een juist woord. Tegen de voorgestelde ver
andering heeft hij geen enkel bezwaar.
Spreker zou gaarne nog even nader willen bezien, of in art. 19 ook
de werklieden moeten worden genoemd. Hij meent op dit moment
van wel. Met de opmerking van de heer Veldkamp zal eveneens re
kening worden gehouden.
De heer VAN SWOL vraagt, waarom in art. 19, 2e lid, is bepaald,
dat de Voorzitter erover beslist of de personeelsvertegenwoordigers
zich door een deskundige kunnen doen bijstaan. Spreker zag deze