330
2 JULI 1952
heid. De ambtsketen, die U, mijnheer de loco-burgemeester zo juist
op mijn schouders heeft willen leggen ik moge U daarvoor oprecht
danken is van dit dubbel aspect van ons ambt het zinvol symbool.
Zo wil ik dan allereerst dank brengen aan Koningin Juliana en
haar raadgevers, en voorts aan hen die richting hebben gegeven
aan mijn burgemeesterlijke loopbaan, met de belofte dat ik zal
trachten te beantwoorden aan de op mij gestelde verwachting. Ik
ben er mij op deze installatiedag zwaar van bewust, dat mij grote
bescheidenheid past op deze stoel, die door zulke eminente voor
gangers werd bezet en wie zal daarbij niet met weemoed terug
denken aan de zo hoog vereerde en daarom diep betreurde burge
meester Prinsen. Het zal mij niet gemakkelijk vallen de typisch
burgemeesterlijke kundigheden, door hemzelf zo boeiend beschreven
en zo markant beleefd te benaderen.
Met tel meer klem mag ik U, leden van de Raad, op deze dag dan
ook vragen om het crediet van Uw vertrouwen, en om mij aldus ge
legenheid te geven door toegewijde arbeid dat vertrouwen geleidelijk
te gaan verdienen. Het heeft mij daarom verheugd van Uw woord
voerders de toezegging van eerlijke samenwerking en vertrouwvol
beraad te hebben gekregen.
Ik moge ook dank zeggen voor het welkomstwoord voor mijn echt
genote en voor de gelukwensen aan mijn ouders.
Breda maakt zich op om met de fleur en de soepele zwier, eigen
aan zijn Zuidelijk karakter, de glorie van zeven eeuwen stedelijke
geschiedenis te gaan herbeleven. Moge dit oogstfeest van wat door
vroegere werkers werd gezaaid en opgekweekt, ons een prikkel te
meer zijn om in gezamenlijke arbeid en onder Gods zegen onze
eigentijdse bijdrage te leveren voor de veelbelovende toekomst van
Breda.
Ik heb gezegd,
het woord verlangt, sluit de VOORZITTER de
'oorzitter,