16 JANUARI 1952 33 Mijnheer de Voorzitter, Toen ik ten vorige jare de algemene beschouwingen bij de open bare behandeling van de gemeentebegroting opende, kon ik niet vermoeden, dat de spreker die na mij het woord ging voeren, de voorzitter van de fractie van de Partij van de Arbeid, mij tot een felle bestrijding zou noodzaken op een later tijdstip, welke ik thans na rustige herlezing nog in geen enkel opzicht behoef te betreuren. Ik heb daarbij mijn leedwezen uitgesproken over het feit, dat de zakelijkheid in de beschouwingen ontsierd werden door persoonlijke aanvallen en verwijten. Men zou wellicht van mij kunnen verwach ten, dat ik dit jaar geen afwachtende houding zou aannemen, doch op mijn beurt mijn bezwaren zou uiten aan de fractie van de Partij van de Arbeid over haar beleid in de Bredase gemeentepolitiek of over de wijze waarop deze politiek door haar wordt opgediend. M. de V. Ik heb hieraan vooralsnog geen behoefte, behoudens een enkele korte algemene opmerking, waarop ik zo aanstonds zal in gaan. Ik heb hieraan geen behoefte, omdat ik meen dat door der gelijke beschouwingen het zakelijk belang van de Raad niet ge diend is en voorts omdat ik mij overeenkomstig' de afspraak welke ik daaromtrent met de andere fractievoorzitters heb ge maakt bii deze algemene beschouwingen sterk zou willen beper ken om op deze wijze een vlotte afhandeling der zaken mogelijk te maken. Daarvoor bestaan verschillende aanleidingen, waarvan ik noem de omstandigheid, dat het nieuwe begrotingsjaar al sedert enige weken is ingetreden en wij daarmede eigenlijk in een formele impasse zitten, alsmede de omstandigheid, dat dit begrotingsjaar reeds het derde zittingsjaar van deze Raad is, hetgeen meebrengt, dat tal van zaken van algemene aard reeds in vroegere jaren ter sprake zijn gekomen en ook, dat op verschillende punten in het centraal rapport nog niet kan worden ingegaan of niet meer be hoeft te worden ingegaan, omdat de desbetreffende punten nog niet actueel zijn, zoals een eventuele verhoging der tarieven in ver band met de stijgende kolenprijzen, hetzij reeds hun beslag hebben gekregen zoals de burgerzinlening of bezig zijn hun beslag te krijgen, zoals de schooltandverzorging. Wanneer ik dan enige korte beschouwingen wil houden Mijneer de Voorzitter, dan wil ik beginnen met iets te zeggen over de ver houding van de Raad en Uw college, alsmede over de verhouding tussen de verschillende fracties onderling. De verhouding tussen de Raad (waarbij ik dan in 't bijzonder mag spreken namens mijn frac tie) en Uw college is over het algemeen goed. Er bestaat wederkerig waardering voor eikaars arbeid en mening en meer duurzame con troversen met een onaangenaam karakter doen zich niet voor. Het door het college en in het bijzonder door U Mijnheer de Voorzitter gevoerde beleid kan de instemming van mijn fractie in het algemeen hebben en voor dit beleid zijn wij erkentelijk, waarbij ik nog wil onderschrijven de dank aan het adres van het gemeen- tepersoneel. Bij de verhouding tussen de Raad en Uw college is wel opmer kelijk de meer dan normale belangstelling, welke de fractie van de Partij van de Arbeid heeft voor de zaken, het bijzonder onder wijs rakende, waarbij men niet zelden nalaat af te dalen in de kleinste details en aan de daarover te maken opmerkingen een langzamerhand hinderlijk aandoende critiek voor de Wethouder van Onderwijs en Financiën aan de dag leg. Mag ik aan de fractie van de Partij van de Arbeid nog eens in overweging geven te herlezen wat van die zijde ten vorige jare nog is opgemerkt met betrekking tot de dcs.ijdse wethouder van Financiën nl. dat zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 33