34
16 JANUARI 1952
beleid geen individueel beleid, maar een beleid van het College
als geheel is, zolang niet anders blijkt.
Ik meen verplicht te zijn de fractie van de Partij van de Arbeid
met nadruk er op te moeten wijzen, dat hoezeer onzerzijds de
goede verhoudingen in de Raad op prijs worden gesteld, men mo
gelijk moet maken, dat deze goede verhoudingen gehandhaafd
blijven, hetgeen bij een optreden als hier door mij is gesignaleerd
niet mogelijk kan zijn. Ik ga daar niet verder op in, doch ik hoop
dat men mij goed heeft verstaan.
De verhoudingen met de andere fracties zijn over het algemeen
van prettige aard, alhoewel ik het blijf betreuren dat de andere
zijde van de Raad als geheel niet wat meer begrip kan tonen voor
onze opvattingen over de taak van de gemeentelijke overheid met
betrekking tot het gezin, zoals dat weer gebleken is bij de debat
ten over de gezinstarieven, welke zich wel weer zullen herhalen
wanneer de desbetreffende raadscommissie haar rapport hefeft
uitgebracht.
Ik wil thans niet treden in de uitvoerige gedachtenwisseling,
welke wij reeds enige jaren achtereen hebben gehad met betrek
king tot de verantwoordingsplicht van Burgemeester en Wethou
ders en over het in meerdere mate betrekken van de Raad bij de
voorbereiding van belangrijke aangelegenheden. Ik constateer, dat
wij in dit opzicht op de goede weg zijn. Meer en meer is Uw col
lege er toe overgegaan de Raad of een commissie uit de Raad te
botrekken bij de voorbereiding van projecten van betekenis, veelal
en dit terecht in geheime vergadering, terwijl in enkele ge
vallen zij het dan van wat minder betekenis de voorbereiding
geheel was bij een raadscommissie ad hoe. Dit stemt mij tot vol
doening, omdat hieruit blijkt, dat het college ook in dit soort zaken
toegankelijk is voor het gevoelen van de Raad; slechts wil het mij
voorkomen dat in het betrekken van de Raad bij de voorbereiding
van bepaalde projecten nog te weinig regelmaat en daarmede nog
geen vaste lijn is aan te wijzen.
Met vee! voldoening heb ik kennis genomen van de omstandig
heid, dat blijkens de Memorie van Toelichting, behorende bij de le
wijziging der gemeentebegroting verschillende inkomsten belangrijk
hoger zullen zijn, dan aanvankelijk verwacht werd. Deze belang
rijke stijging der inkomsten heeft in de gedachtengang van het
college van Burgemeester en Wethouders voor het overgrote deel
reeds een bestemming gevonden, terzake waarvan in de concept
begrotingswijziging reedis voorstellen liggen verankerd, hetgeen
bij aanneming van deze wijziging tot gevolg heeft, dat de post voor
onvoorziene uitgaven uiteindelijk slechts verhoogd wordt met
ƒ35197,-. Ik wil op de diverse posten waarop deze begrotingswij
ziging betrekking heeft thans niet ingaan, doch wel mijn bijzondere
waardering uitspreken voor de omstandigheid, dat Uw college een
vroeger gedane toezegging, om de vermenigvuldigingsfactor voor
het lager onderwijs, welke op 2 werd vastgesteld te verlagen, zodra
de toestand der gemeentefinanciën dit mogelijk zou maken,
thans gestand doet. Ik acht de verlaging van deze factor uit een
oogpunt van gemeentelijke gezinspolitiek van grote betekenis en
zal dan ook gaarne mijn stem geven aan het voorstel om op deze
wijze de inkomsten der gemeente met 51500.- te verlagen.
Minder voldaan ben ik over de wijze waarop Uw college de Raad
op de hoogte houdt van bepaalde hangende kwesties, of beter ge
zegd niet op de hoogte houdt. Hier is nog minder regelmaat in
te bespeuren; dit gebeurt wanneer het Uw College uitkomt en soms
wanneer Uw college denkt de Raad nodig te hebben. Over belang-