13 AUGUSTUS 1952 369 De heer VERMEULEN vraagt, of ook cte werknemers van de mid- denstandsbedrijven gehoord zijn inzake de Zondagsopening. Hij heeft vernomen, dat dit niet het geval is. Indien dit juist is, verdient het dan geen aanbeveling dit alsnog te doen Wethouder MEIJS merkt op, dat het gemeentebestuur tegemoet heeft willen komen aan de zijns inziens rechtmatige verlangens van de middenstand. Naar zijn mening moet beslist rekening worden gehouden worden met het vreemdelingenverkeer, dat uitgedrukt in het percentage van de bevolking in Breda vermoedelijk hoger zai zijn dan in Rotterdam of Amsterdam. Het is geenszins de bedoeling van Burgemeester en Wethouders om te breken met de Zondags rust; de omstandigheden echter hebben min of meer gedwongen tot het onderhavige voorstel, dat daarom ook alleen maar geldt voor de winkels waar consumptie-artikelen worden verkocht. Het heeft spre ker wel bevreemdt, dat er een telegram van de werknemers is ont vangen, waarin deze tegen de voorgestelde regeling protesteren. Het betreft hier juist de winkels waar practisch weinig of geen per soneel in dienst is. Spreker acht dat er geen steekhoudende motie ven, naar voren zijn gebracht om beperkingen aan te brengen in de voorgestelde regeling, waarover gesproken is in een vergadering met de plaatselijke middenstand, waarin ook de werknemersgroe pering was vertegenwoordigd. Deze groep heeft in ieder geval ge legenheid gehad om bij het vooroverleg deze zaak nader aan de orde te stellen. Het zou onjuist zijn om Breda te maken tot een stad, die op de Zondagen potdicht is. De heer VAN DEN EEDEN meent, dat het publiek zover nodig moet worden opgevoed in dit opzicht. Vroeger waren de winkels des avonds tot 10 uur open, nu is men gewoon aan een sluitingstijd op 6 uur. Spreker gelooft ook niet, dat er zo'n grote behoefte is aan de openstelling op de Zondagen. De VOORZITTER vraagt de heer Van den Eeden of hij de oude regeling wil gehandhaafd zien_ De heer VAN DEN EEDEN: neen, ik wil handhaven het stelsel van de wet, waarbij alle zaker> des Zondags gesloten zijn. Mejuffrouw KOPPELAAR ziet er geen verschil in of in de betref fende winkels al dan niet personeel werkt. Indien de eigenaren zelf in de winkel moeten staan, zal binnenkort uit kindermond de klacht worden gehoord: „Des Zondags hebben we niets meer aan Vader en Moeder". Op deze wijze komt er een disharmonie in de gezinnen. Spreekster is het eens met de heer Kramers, dat „Breda geen dode stad moet worden", doch dit ligt niet zo zeer in de omstandigheid of de winkels des Zondags al dan niet geopend zijn, maar in de geest en sfeer. Het is opvallend, dat in de landelijke pers van deze dagen ook van de zakenlieden in het Noorden van het land gevraagd wordt om op 15 Augustus een principiële houding aan te nemen. De heer BRINKERHOF meent, dat in de betrokken winkels wel personeel werkzaam is. Bovendien acht hij het niet onmogelijk, dat naar aanleiding van deze regeling ook grote zaken als V D be paalde afdelingen des Zondagsi zullen gaan openen. De werknemers organisatie behoort daarom in deze kwestie te worden gekend. Ove rigens is hij niet voor deze ontheffingsmogelijkheden van het slui tingsverbod.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 369