372
13 AUGUSTUS 1952
schillende vrouwenorganisaties niet zijn gehoord omtrent deze ver
ordening. Er zijn verschillende argumenten die pleiten vóór een
koopavond. Vele huismoeders kunnen dan makkelijker hun inkopen
doen, terwijl op zichzelf staande personen thans nauwelijks gelegen
heid hebben iets te kopen. Zij zou het op prijs stellen wanneer deze
zaak nog eens opnieuw wordt bezien.
Ook de heer VAN EGERAAT vindt het van belang te weten hoe
het publiek over een koopavond denkt. Het persoonlijk, maar wel
licht beperkt onderzoek van de wethouder wijst er reeds op, dat
velen op een koopavond prijs stellen. Spreker zou gaarne hebben,
dat dit verder werd onderzocht. Voor de middenstand kan dit mis
schien minder prettig zijn; maar dit zijn nu eenmaal de consequen
ties van het beroep. De winkels zijn er toch voor het publiek, en niet
het publiek voor de winkels.
De heer KRAMERS merkt op, dat hem in het overleg omtrent
deze aangelegenheid is medegedeeld, dat in het algemeen de arbei
dersvrouwen een koopavond helemaal niet op prijs stellen, omdat
daardoor het gezin des avonds te veel uit elkaar zou worden gerukt.
Ook de vertegenwoordigers Van de handel voelen hier niets voor.
Zelfs in een sta.d als Amsterdam bestaat voor een koopavond geen
ambitie. Ook de vertegenwoordigers van de personeelsorganisaties
zijn hiertegen gekant.
De heer TOXOPEUS heeft slechts in het algemeen willen opmer
ken, dat het publiek meer betrokken had moeten worden bij de voor
bereiding van deze verordeningen. Wellicht is moeilijk op dit moment
een beslissing te nemen omtrent de instelling van een koopavond.
Tenzij Burgemeester en Wethouders dit zouden doen, stelt spreker
zich voor terzake nadere inlichtingen in te winnen. Eventueel zal
hij een Voorstel terzake aan de raad doen.
De heer VERMEULEN meent, dat de wensen van het publiek niet
de enige norm zij waaraan kan worden getoetst of het wenselijk is
een koopavond al dan niet in te stellen. Met de opmerkingen van de
heren Toxopeus en Van Egeraat is hij het dan ook niet eens. Naar
zijn mening zal in deze kwestie doorslaggevend moeten zijn het
standpunt en de belangen van de hierbij direct betrokkenen, derhalve
van de neringdoende middenstand en het in de winkels werkzame
personeel.
Zonder verdere beraadslaging besluit de Raad tot vast
stelling van de voorgestelde verordening als bedoeld in
artikel 9, lid 3 van de Winkelsluitingswet.
De VOORZITTER merkt op, dat voor 1 October een verordening
moet zijn goedgekeurd als bedoeld in artikel 11, lid 2 der Winkel
sluitingswet (beperking van het sluitingsverbod op Zondagen). Na
nader beraad meent het college van Burgemeester en Wethouders
thans aan de Raad te moeten voorstellen terzake een verordening
vast te stellen, welke naar haar inhoud gelijk is aan de thans ter
zake bestaande regeling. De gehele aangelegenheid van de beperking
van de Zondagssluiting zal overigens door het college van Burge
meester en Wethouders opnieuw worden onderzocht en de belang
hebbende organisaties zullen in de gelegenheid worden gesteld hun
inzichten terzake kenbaar te maken. Naar aanleiding daarvan zal
het college van Burgemeester en Wethouders zover dit wenselijk