16 JANUARI 1052
■37
Wethouder Meijs dwars te zitten. Hij is een waardig opvolger van
Wethouder Struycken. In het algemeen zijn wij in hem niet teleur
gesteld. Ik heb hem verweten, dat er bij de toepassing van art.
72 der L.O.-wet 1920 t.o.v. de Katholieke scholen en de Jan Ligt-
hartschool met 2 maten was gemeten. Daarbij zat echter niet de
bedoeling voor hem dwars te zitten, noch was het zijn bedoeling
ons dwars te zitten.
Het spijt me daarom dat de voorzitter van de K.V.P. dit naar
voren heeft gebracht.
Dit geluid is min of meer synoniem aan het artikel, dat onder
„Spiegel van de Raad" in het dagblad „De Stem" heeft gestaan.
Ik heb mij daaraan geërgerd. Ik ben er niet op ingegaan, maar heb
dit doodgezwegen.
Hetgeen de heer Veldkamp terzake heeft gezegd was ten op
zichte van dit artikel zeer ordentelijk. Ik verklaar U met de hand
op het hart dat bijbedoelingen mij vreemd waren. Geschillen gaan
U en wij niet uit de weg. kunt ons niet verwijten, dat wij niet
de politieke wellevendheid in acht nemen. Het is mij niet bekend,
dat wij niet steeds op loyale wijze hebben medegewerkt aan de
uitvoering van plannen, het bijzonder onderwijs rakende.
Daarom moet ik de critick, dat wij niet aan de uitvoering van
de Lager Onderwijswet zouden willen medewerken, van de hand
wijzen. Mij is geen enkel geval bekend. Zijn ze er echter wel, don
verzoek ik de heer Veldkamp deze straks tc noemen.
De paar uren die ik aan het lezen van de algemene beschouwin
gen heb opgeofferd acht ik nuttig besteed, omdat zij mij tot enkele
conclusies hebben geleid, die ik aan de eigenlijke algemene be
schouwingen wil doen voorafgaan. Zij zijn de volgende:
1. Confrontatie van de verschillende fracties levert geen nuttig
effect op. Ook al gebeurt dit met de beste bedoelingen, dan nog
ziet men daarin een ongemotiveerde bemoeizucht, zodat die con
frontatie in het algemeen beter achterwege kan worden gelaten.
2. Ondanks het onmiskenbare verband tussen de lands- en de
gemeentepolitiek, waardoor het m.i. voor de hand ligt dat men
bij de algemene beschouwingen aan de algemene politieke situatie
in ons land niet stilzwijgend voorbij gaat, lukt het niet om daar
over een op behoorlijk niveau staand debat te voeren en zie ik
daarom van verdere pogingen om daartoe te geraken af. Dus niet,
omdat ik thans van oordeel zou zijn, dat zulks hier niet thuisbe-
hoort.
In verband hiermede zal ik mijn betoog houden aan de hand van
enkele der voornaamste punten waarmede de raad zich in het af
gelopen jaar heeft bezig gehouden en voorts met betrekking tot
die punten uit de begroting welke thans voor ons ligt, die eén
algemeen karakter dragen of het bestuursbeleid in het algemeen
raken.
Nu inmiddels door de fractievoorzitters nog de onderlinge af
spraak is gemaakt om de omvang der algemene beschouwingen te
begrenzen, zal dit ook mijnerzijds geschieden in een beknopte vorm.
De een lukt zulks gemakkelijker dan de ander. Ik wil eerlijk er
kennen dat het mij enige moeite zal kosten. Het is mijn gewoonte,
U weet dit Mijnheer de Voorzitter, om in de vergaderingen van de
Raad, wat men noemt voor de vuist weg te spreken en ik geloof
niet dat men er mij van zal betichten dat ik breedsprakig ben,
maar wanneer ik mijn zienswijze tevoren aan het papier wil toe
vertrouwen, en bij de algemene beschouwingen heb ik dit tot dus
verre de meest verantwoorde wijze geacht, dan ontstaat al schrij
vende een gedachtengroei die slechts met moeite te stuiten is. De