16 JANUARI 1952
41
Het stelt ons enigermate teleur dat op dit voorstel tot dusverre
van de K.V.P.-fractie nog geen antwoord is ontvangen en wij zullen
het op prijs stellen, dit alsnog binnenkort te mogen tegemoet zien.
In dit verband kan ik niet nalaten in te haken op een verklaring
van de Voorzitter van de K.V.P.-fractie in een der vorige vergade
ringen afgelegd, dat men bij de samenstelling van commissies e.d.
de realiteit zal moeten aanvaarden dat de K.V.P. de absolute meer
derheid heeft in deze raad en dat dit dus ook in het algemeen in
de samenstelling der commissie tot uiting zal moeten komen en
daarbij dan nog de suggestie deed, dat voor het vervolg voor ieder
commissielid een plaatsvervanger zal worden aangewezen.
Mijnheer de Voorzitter men houde het mij ten goede, dit standpunt
is in wezen in strijd met de democratie. Daarmede wil ik geenszins
beweren dat de samenstelling van commisses niet zou mogen zijn een
weerspegeling van de verhoudingen in deze raad. Vanzelfsprekend
zullen in elke commissie meer K.V.P.ers worden gekozen, dan leden
van een andere fractie. Er zijn in deze raad vier politieke partijen
vertegenwoordigd met verschillende beginselen op politiek terrein.
Ik zeg uitdrukkelijk vier, omdat de z.g. derde macht nog weinig
kans van slagen heeft. Wanneer men nu de commissies zo wil
samenstellen dat de grootste partij daarin de absolute meerderheid
heeft, dan is in wezen het advies der commissie, en zij heeft slechts
een adviserende taak, een advies van een der in die commissie ver
tegenwoordigde fracties, wanneer men niet tot overbrugging van
de verschillende standpunten is kunnen komen. Is daarentegen de
commissie zodanig samengesteld dat de grootste fractie ten hoog
ste de helft, maar niet meer, heeft, dan is, zoal niet de noodzaak,
dan toch de wenselijkheid veel groter om te trachten tot een over
brugging van de verschillende standpunten te komen. Hiertegen
bestaat geen enkel bezwaar, juist omdat de commissie slechts
adviseert en een in die commissie bereikt compromis de Raad als
geheel niet bindt, maar ook niet de fractie die bij de beslissing
door haar absolute meerderheid toch nog de beslissing in handen
heeft. Gelukkig heeft de K.V.P.-fractie in dezelfde vergadering
waarin haar voorzitter de gewraakte stelling poneerde, op ini
tiatief of althans met instemming van haar voorzitter, getoond dat
zij niet van plan is, om haar standpunt stringent toe te passen,
door in de commissie voor de schooltandartsendienst niet meer dan
de helft der leden van die commissie voor te dragen. Mijnheer de
Voorzitter dit onderwerp leent zich niet voor een uitputtende dis
cussie in de raad, maar het zou juist een van de punten zijn, waar
over interfractioneel beraad nut zou kunnen afwerpen.
Mijnheer de Voorzitter er zijn nog een drietal op zich zelf staande
onderwerpen, waarover ik in het kort iets wil zeggen. Het zijn
de jeugdgemeenteraad, de burgerzinlening en niet last not least,
maar wel het laatst zonder meer, de feesten in 1952.
Dat het in de loop van 1951 is gekomen tot de instelling van een
jeugdgemeenteraad juich ik van harte toe. Hier opent zich een
perspectief, hetwelk in de toekomst van gunstige betekenis kan
zijn voor de gemeentepolitiek. Te meer omdat het mij een zeer
verstandige daad lijkt dat men in de jeugdgemeenteraad weliswaar
en voor de hand liggend een afspiegeling ziet van de verschillende
levensbeschouwingen, maar opzettelijk heeft vermeden dat daarin
één van de richtingen een volstrekte meerderheid heeft. Wij zullen
er goed aan doen om de discussies in dit college met belangstelling
gade te slaan, maar moeten ons er overigens over en weer van
onthouden om verband te leggen of beschouwingen vast te knopen
tussen de debatten in de Raad en in de jeugdgemeenteraad. Wel