46 16 JANUARI 1952 fieëren. Ik hoop dat die feesten zullen slagen, al betwijfel ik dat wel, maar zelfs al slagen zij, dan nog acht ik de ,,gok" niet ver antwoord. De burgerzinlening- tot financiëring van woningbouw, juich ik toe. Moge die vooral slagen. Ik spreek de hoop uit dat zeer velen hun steen zullen bijdragen aan die wijze van financiëring van woningen, die wij zo brood-nodig hebben. Maar niet alleen de Woningbouw ook de Sociale Zorg, het onder houd en de verbetering van straten, de huisvesting van de politie enz. vragen de aandacht. Dit afgelopen jaar is door den Raad veel, en met vrucht, verga derd. Soms wordt er teveel gepraat, soms ook te weinig, maar waar het vooral op aankomt: het werkelijk openstaan voor elkanders argumenten, dus: de aanwezigheid van de mogelijkheid tot reëel en vruchtbaar overleg, ook in zaken die de ene of de andere fractie zéér na aan het hart liggen, dat is aanwezig geweest. Daarvan zou ik voorbeelden kunnen noemen. En dat heeft mij zeer verheugd. Het moet wel zo zijn, maar hoe gemakkelijk kon het niet anders zijn. En: in hoeveel gemeenteraden, hoe ook samengesteld, zal het niet anders zijn. Hoezeer moet dat mij, eenling, niet verheugen omdat ik alleen in die sfeer met vrucht en voldoening mijn best kan doen mijn taak te vervullen. Wanneer dan de heer Minderhoud gevraagd heeft om een plaats voor een van de leden van zijn fractie of voor mij, in alle commis sies. dan is dat niet gebeurd als gevolg van de omstandigheid dat de Raad diezelfde wens ten aanzien van het Georganiseerd Overleg heeft ingewilligd, maar wel als gevolg van dezelfde oorzaken die mij destijds tot een pleidooi voor die plaats in de Commissie van het Georganserd Overleg hebben bewogen. Een precedent, dat zijn wij eens, was dat niet. De argumenten echter ziin dezelfde gebleven. Ook ik onderschrijf die wens, al garandeer ik U, dat ik geen plaats in die Commissies zou aanvaarden. Ik heb het betreurd dat van het efficiency-onderzoek bij de be drijven nog niets is gekomen. Ik weet wel dat de ambtelijke molen langzaam maalt, doch het verlangen om dat onderzoek te zien ge schieden is toch werkelijk al lang geleden uitgesproken. En nog zijn wij er niet aan toe. Gaarne neem ik aan dat, zoals Uw College zegt, de moderne administratiemethoden geleidelijk worden inge voerd en dat bij twee takken van dienst die methoden reeds toege past worden, doch dat is mij nog niet genoeg. Deze tijd eist uiterste zuinigheid: een erg relatief begrip, voorwaar, maar toch zeker zó te verstaan dat allereerst geen arbeidskracht en geld verloren mag gaan. Dat is het wat de Raad wil weten en waar hij om vraagt. Geld uitgeven: goed en best, maar zo goed mogelijk besteed. Ikzelf heb van administratie geen verstand maar ik weet wel welke op merkelijke resultaten in den zin van besparting van tijd en (dus) van geld er behaald worden in het bedrijfsleven, door efficiency onderzoek. De overheid mag daarbij niet achteraan komen. Een uit gave die thans groot zou kijken, doch die uiteindelijk winst doet behalen zal ik zeker goedkeuren. Ik moge daarom Uw College nog eens dit bijzonder belangrijk punt onder de aandacht brengen. Ik zie dat Uw College een initiatief heeft genomen: hamert op dat aanbeeld. De tarieven van gas, licht en water wil ik dit maal terzijde laten. Waar speciaal aandacht wordt gevraagd voor die tarieven in ver band met de grote gezinnen en waar juist dat vraagstuk in handen is gesteld van een Commissie uit den Raad die nog geen rapport heeft uitgebracht, meen ik dit onderwerp tot later te moeten laten rusten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 46