17 DECEMBER 1952
509
tot de laatste dag, waarop hij in zijn huidige samenstelling zijn
mandaat kan vervullen. De tegenstellingen, die een gevolg zijn van
de principiële stelling-name ten aanzien van onze huidige samen
leving, zijn ook in ons midden waarneembaar, een botsing tussen
de diverse richtingen bijgevolg wel eens onvermijdelijk. Daarom
wil ik hier nog eens duidelijk stellen, dat de fractie van de Katho
lieke Volkspartij haar politiek handelen afstemt op de katholieke
leer ter ere Gods en tot vermeerdering van het aards welzijn van
alle mensen. Slechts bij een dergelijk stellingnemen kunnen naar
onze mening de wisselingen als gevolg van tijd en omstandigheden
naar haar werkelijke aard worden opgevangen.
Nu ik na deze praeliminaire beschouwingen gekomen ben aan
een algemene behandeling van de voor ons liggende begroting, wil
ik vooreerst opmerken, dat wij staan voor het vierde en laatste
jaar van de zittingsperiode van deze Raad. In de afgelopen drie
jaren zijn naast de gewone lopende zaken ook belangrijke objecten
door ons in behandeling genomen, die ten dele verwezenlijkt zijn, ten
dele nog voor verwezenlijking rijp gemaakt dienen te worden. In
dit verband dient de financiële positie van onze gemeente nader
onder de loupe genomen te worden. Bepaald spijtig kan men het
noemen, dat juist nu de begroting niet sluitend kon gemaakt wor
den. Dat deze situatie met zorg vervult, is voorshands aanneembaar
en de ontwikkeling ervan dient goed gevolgd te worden. Bij een
nadere beschouwing mag geconstateerd worden, dat de uitgaven
redelijk en verantwoord te noemen zijn en, om met uw College te
spreken, Mijnheer de Voorzitter, in het algemeen niet naar beneden
kunnen. Een verdere uitzetting der uitgaven dient naar het doordeel
van uw College tegengegaan te worden. Een uitspraak in dergelijke
bewoordingen vestigt bij mij de indruk, dat een eventueel terug
dringen der uitgaven door U noodzakelijk wordt geacht, niet, om
dat de uitzetting dier uitgaven in zichzelf terug te brengen zou
zijn tot aan daad van onbezonnenheid, maar, omdat U niet in staat
bent de bron der verdelende redelijkheid aan te boren. Inderdaad
is deze situatie een gevolg van scheef gegroeide verhoudingen tus
sen Rijk en Gemeenten.
Ik ben het met U eens, wanneer U in uw antwoord op het cen
traal rapport zegt, dat onze gemeente nog moet komen op het ver-
zorgingspeil van soortgelijke gemeenten; dat juist Breda een grote
achterstand in de verzorging in te halen heeft in verband met de
grenswijziging van 1942. Ik zou dit aan kunnen vullen met de me
dedeling, dat er nog redelijke verlangens zijn, waar wij zelfs nog
niet aan zouden mogen denken. Naar mijn overtuiging komen wij
er niet alleen met incidenteel verhoogde uitkeringen uit het Ge
meentefonds. Slechts een totale herziening van de financiële ver
houding tussen het Rijk en onze gemeente in het bijzonder zal
Breda in de gelegenheid stellen de plaats, die haar toekomt te mid
den van de grote gemeenten te doen innemen. Elke poging, die B.
en W. in deze doen om een rechttrekken der verhoudingen te hel
pen bespoedigen, zal door ons toegejuicht worden.
Bij een bespreking van de werkgelegenheid en de daarmede ge
paard gaande investeringen kan ik tot mijn vreugde wijzen op de
voortgang in de bouwsector en de pogingen, die door uw College,
Mijnheer de Voorzitter, worden gedaan om de in onze streken al in
vrij grote mate opduikende werkloosheid te breken. Een begin van
uitvoering van het Stratenplan en enkele gedeelten van het cen
traal rioleringsplan als werkverruimingsobjecten, het tewerkstellen
van werkloze hoofd- en handarbeiders via de Gemeentelijke Sociale