17 DECEMBER 1952
511
nu zeker omgebogen kan worden, dwingt mij tot een meer cri-
tisehe beschouwing. Uitgaande van de gedachte,i dat eigen woning-
bezit wenselijk mag genoemd worden, ligt het op de weg van de
gemeentelijke overheid de particuliere woningbouw te stimuleren,
waarbij ik dan nog wil stipuleren, dat de bestaande premieregeling
voor particuliere woningbouw wel voor verbetering vatbaar is.
Over deze aangelegenheid alsmede over het verkrijgen van wo
ningen in eigendom heeft uw College een uitvoerig rapport ont
vangen van de fractie van de K.V.P. Ik vraag U, Mijnheer de
Voorzitter, met klem om ten spoedigste in uw antwoord op
het centraal rapport spreekt U van binnenkort aan de Raad uw
zienswijze in deze mede te delen, opdat nog meer dan voorheen
deze wijze van bouwen mogelijk wordt gemaakt. Wanneer ik dan
de lijn doortrek en mij afvraag, wat tot ieders competentie be
hoort in deze sector, dan zou ik U willen wijzen op de woning
bouwverenigingen, die uit hoofde van hun zelfstandigheid en met
name particuliere zelfstandigheid veeleer in aanmerking komen
de zorg voor grote complexen woningen van de gemeente over
te nemen. Hierdoor wordt vermeden, dat de gemeente haar zorgen
uitstrekt over het terrein, dat met meer recht het terrein van de
particulieren en hun organisaties genoemd kan worden, om nog
maar niet te spreken van de omvang, die de noodzakelijke appa
ratuur voor uitbouw en beheer in de toekomst zal dienen te krijgen.
Ook is het niet denkbeeldig, dat de bouwverenigingen, wanneer
zij meer dan tot nu toe hun kans zullen krijgen, bereid zullen zijn
woningen van de gemeente over te nemen, waardoor de situatie,
zoals die nu bestaat tot normale proporties wordt teruggebracht.
Ik zou nu, Mijnheer de Voorzitter, met U van gedachte kunnen
gaan wisselen, over woonproblemen van het grote gezin, over
woonruimte, die toe te wijzen is aan jonge groeiende gezinnen
en jongelieden, die, eenmaal uit de groei, hunkeren naar het mo
ment, waarop zij de beslissende stap kunnen gaan zetten, alsmede
over vele andere problemen, die aan dit vraagstuk vastzitten. Ik
zou dan tevens overwegingen van practische aard in het geding die
nen te brengen en zou dan ver buiten het kader van algemene be
schouwingen gaan. Het was dan ook slechts mijn bedoeling om
aan te geven, dat de fractie, waarvan ik hier de woordvoerder ben,
de ontwikkelingen rond het probleem van het wonen van enorme
betekenis acht en reeds bij de algemene beschouwingen een uit
eenzetting in hoofdlijnen noodzakelijk oordeelde. Om een uitspre
ken van de practische consequenties te vergemakkelijken zou ik
met Uw goedvinden het debat gaarne verplaatst zien naar de be
treffende hoofdstukken.
Volgens een mededeling van de Minister van Binnenlandse Za
ken zal in 1953 een begin gemaakt worden met de opheffing van
de gemeenteclassificatie. Ik mag de hoop uitspreken, dat bij deze
geleidelijke opheffing niet het rode correctie-potlood zal gebruikt
worden en zou aan U, Mijnheer de Voorzitter, een al eerder door
mij gedaan verzoek in herinnering willen brengen om, nu de op
heffing toch geleidelijk zal gaan gebeuren, te willen bevorderen,
dat de gradaties in deze, zoals zij binnen het grondgebied van onze
gemeente bestaan, voor een onmiddellijke opheffing in aanmerking
komen.
In de sociale sector zijn in het afgelopen jaar bepaalde winsten
geboekt. Er is een begin gemaakt met de schooltandverzorging,
de mogelijkheid tot uitzending van zwakke kinderen is verruimd,
de vermenigvuldigingsfactor der schoolgelden is teruggebracht, de
subsidie voor de bouw van een jeugdhuis mag hierbij ook vermeld