17 DECEMBER 1952 513 wordt mogelijk gemaakt, waarbij de fractie uitgaat van de gedach ten, zoals deze zijn neergelegd in de Pauselijke Encycliek „Over de christelijke opvoeding der jeugd", waar o.m. te lezen staat: „Hoogst gevaarlijk; is verder het naturalisme, dat in onze dagen het terrein der opvoeding binnendringt in een zo kiese stof als de reinheid der zeden. Zeer verbreid is de dwaling dergenen, die met gevaarlijke aanmatiging een zogenaamde sexuele opvoeding voorstaan. Valse lijk menen zij daarbij dei jongelieden tegen de gevaren der zinnelijk heid te kunnen beschutten met louter natuurlijke middelen, zoals daar zijn: een vermetel op de hoogte brengen en preventieve voor lichting voor allen zonder onderscheid, en dat zelfs in het openbaar, en, erger nog, door hen vroegtijdig aan de gelegenheid bloot te stellen, zogezegd om de jongelieden er aan te gewennen en de ziel als het ware te harden tegen de gevaren". Mijnheer de Voorzitter, gekomen aan het einde van mijn alge mene beschouwingen, spreek ik de hoop uit, dat wij, met Gods zegen op ons werk rustend, nog vruchtbare arbeid kunnen verrich ten voor onze stad Breda. De heer JONGBLOED zegt: De behandeling van de gemeentebegroting is te vergelijken met de oudejaarsavond in het particuliere leven. Men pleegt dan, al thans zo was het in wat men altijd noemt „die goeie ouwe tijd", een terugblik te werpen over het dan bijna afgelopen jaar en plannen te beramen voor het volgend jaar. In feite gaan ook wij thans een bespiegeling houden over de gang van zaken op het terrein van de gemeentehuishouding door het vaststellen van de begrotings plannen voor het volgende jaar. Echter de oudejaarsavondsfeer is dikwijls Ver te zoeken, niet alleen omdat wij niet op oliebollen worden getracteerd, maar ook omdat het nogal moeilijk blijkt om zoveel tolerantie op te brengen dat men zich inderdaad in een hui selijke familiekring waant. Niettemin meen ik dat de onderlinge verhouding in deze raad zodanig is, dat zij de vergelijking met vele andere gemeenteraden glansrijk kan doorstaan. Ik meen zelfs te mogen constateren, en dat doet mij genoegen, dat aan het einde van deze zittingsperiode de onderlinge verhoudingen beter liggen dan in het begin. Het moet ook inderdaad mogelijk zijn om met behoud van eigen principiële opvattingen, een gezamenlijke politiek te voeren in het algemeen belang van de gemeente en haar ingezetenen. Bij de betrekkelijk geringe mogelijkheden welke ons ten dienste staan is het toch op zichzelf reeds geen geringe opgave om het gemeentelijk huishou den te voeren op een wijze, die het hoogst mogelijk rendement af werpt, doch wanneer daarbij komt een doorkruising van belangen, zoals ieder van ons of elk van de in deze raad vertegenwoordigde partijen, deze ziet, dan is het gevaar niet denkbeeldig dat het al gemeen belang wordt opgeofferd aan bepaalde groepsbelangen. Ik herhaal,; dat ik van mening ben dat de onderlinge verhoudingen zo zijn, dat als regel de besluiten van de raad inderdaad de algemene belangen als grondtoon hebben. Op enkele accidentele gevallen, welke zich in de loop van het jaar hebben voorgedaan, hoop ik straks nader terug te komen. Na deze beschouwing, welke men mijnentwege mag noemen de proloog Van mijn aandeel in de algemene beschouwingen, in de eerste plaats nog een woord \an weemoedige hulde aan de nage dachtenis van onze helaas te vroeg gestorven voorzitter, Dr Clau-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 513