17 DECEMBER 1952
527
dit terrein de tendenz bij de K.V.P.-fractie om bepaalde voorzie
ningen te treffen die m.i. te ver zouden gaan, door omstandig
heden buiten de wil der K.V.P.-fractie is gefrustreerd. Ik denk
in dit geval aan de gasgeysers, welke aangelegenheid in eerste
instantie een principiële kwestie was, in tweede instantie echter
minder. Straks als particuliere huiseigenaren geysers in de woningen
aanbrengen zal ik er voor zijn dat de gemeente als huiseigenaar
dit doet.
Het dunkt mij niet nodig hier een, min of meer academische
uiteenzetting te gaan geven van de beginselen van mijn partij.
Dat zal ik maar aan de parlementariërs overlaten al is het, met
het oog op de komende gemeenteraadsverkiezingen wel verleide
lijk om dat te doen.
Als ik dan nog in het kort wil releveren welke belangrijke be
slissingen dit jaar zijn genomen en wat er is tot stand gebracht,
noem ik: de jeugdtandverzorging, de bemoeiingen met de woning
bouw, de activiteit ter bescherming van de burgerbevolking bij
onverhoopt oorlogsgevaar, de feesten 1952. Er is natuurlijk meer.
Dit waren enkele hoogtepunten.
Wat die feesten betreft wil ik gaarne erkennen dat ik met mijn
pessimistische zienswijze betreffende de financiële uitkomsten er
naast ben geweest. Er mag zeker hulde worden gebracht aan het
Stichtingsbestuur dat door zijn onvermoeide activiteit de feesten
heeft doen slagen. Een dag als die van het bezoek van Hare
Majesteit Koningin Juliana zullen wij niet licht vergeten.
Het moge mij niet als kleingeestige koppigheid worden aange
rekend als ik zeg dat ik meen terecht tegen de credieten voor de
feesten te hebben gestemd: het risico was te groot. Maar de fees
ten waren een succes en ik heb er van genoten.
Verheugend; is verder de onlangs door uw college aangekondigde
oplossing van het Havenprobleem.
Tot zover de hulde aan uw College te brengen voor al hetgeen
toch merendeels op uw initiatief en door uw activiteit tot stand
kwam.
Critiek heb ik ook.
Ik wil nu met een onderwerp beginnen dat ik in uw antwoord
op het centraal rapport vond en dat 4 jaar geleden ook ter tafel
is geweest: de verantwoordelijkheid van uw college aan de Raad.
Het zij verre van mij en zeker ook verre van mijn medestanders
in deze onder wie zich naar ik weet de heer Jongbloed bevindt,
dit onderwerp ter sprake te brengen uit een gevoel van miskend
zijn of uit overweging van „prestige". Daar gaat het niet om.
Het gaat wel om het principe: waar berust de verantwoordelijk
heid althans waar behoort die te berusten voor het heil der ge
meente.
En dan is mijn standpunt: bij de Raad. De Raad is het hoogste
bestuursorgaan van de gemeente. Waar ik een aanhanger van
de leer van de decentralisatie ben kan ik niet anders dan er naar
streven de gemeente zo onafhankelijk mogelijk te maken. Ook hier
schuilen moeilijkheden in de toepassing van dat beginsel. Wat is
„mogelijk". Dat zal afhankelijk zijn van de tijdsomstandigheden.
Het geheel onafhankelijk zijn is nu door de toeneming van bevol
king en verbindingsmogelijkheden, geenszins meer mogelijk. De
gezondheidszorg alleen reeds eist centrale bemoeiing. Wij leven
zo veel dichter bij elkaar dan vroeger, zijn ook zoveel meer van
elkaar afhankelijk, dat de gemeente als geheel zelfstandige maat
schappij onbestaanbaar is. Maar een gezonde democratie eist m.i.,
dat de gemeenten zo zelfstandig mogelijk zullen zijn. Waar blijft