530 17 DECEMBER 1952 soberheid aandringen. Daarbij rijst dan onmiddellijk de moeilijke vraag, waar die soberheid moet worden toegepast. Het is gemak kelijk genoeg om te roepen: „wij moeten bezuinigen". Maar om de juiste posten te vinden waarop wij zonder schade aan het al gemeen belang, kunnen bezuinigen, dat is zeer moeilijk. Het zal, m.i. veelal per geval moeten worden bekeken. Ik vertrouw dan ook dat de subsidiecommissie haar nuttig werk zal blijven doen en beveel dringend aan dat het verlenen van subsidies buiten de begroting om tot een allernoodzakelijkst minimum beperkt zal blijven. Het efficiency-onderzoek zie ik als een middel om kostenbespa ring te verkrijgen. Ik spreek dan ook de hoop uit, dat dit onder zoek, dat reeds zo lang op de verlanglijst van de raad staat, nu eindelijk eens uit het voorbereidingsstadium in het uitvoerings stadium komt. Nogmaals: de aan dat onderzoek verbonden kosten acht ik niet spoedig te hoog. Ik merk daarbij op dat een gemeente geen bedrijf is. Het is een gemeenschap; deze, zo oude, gemeente is dat zeker. Zij is ge groeid, niet gemaakt. Ook andere wetten dan alleen die van eco nomische aard beheersen dus deze gemeente en moeten dat ook doen. Niettemin mogen wij in deze tijd niet anders doen dan, met behoud van wat Breda eigen en dierbaar is, streven naar een zo efficiënt mogelijk beheer. Daarbij is wel eens misgeschoten. Het komt mij voor dat daarvan voorbeelden zijn. Het is moeilijk om vooruit te zien, doch wij moeten er tegen waken dat misschieten de gemeente veel geld kost. Dat is dan ook mede een reden waar om ik het nut van uitvoerig debat in de raad groot acht: juist bij het misschien wat te snel besluiten blijven gemakkelijk be langrijke factoren buiten beschouwing. Vandaar dan ook dat ik wil bepleiten dat de praeadviezen zo gedocumenteerd en uitvoe rig mogelijk zijn en dat de raad de agenda zeer tijdig ontvangt. Naar aanleiding van de slechte financiële situatie is in het cen traal rapport nog al een en ander gezegd waarop uw college heeft geantwoord. Daarbij kwam mede aan de orde de wens van uw college dat de gemeenten wat meer eigen belastinggebied zouden krijgen. Ik onderschrijf die wens. De zienswijze als zou dat leiden tot verschil in belastingdruk, onderschrijf ik niet. Het leidt er m.i. alleen toe dat een gemeente die in zich niet noodlijdend is, dat ook niet kan worden. Het leidt ook, meen ik, tot meer interesse bij de burgerij voor het gemeen telijk bestuur. Dat is een groot voordeel naar mijn mening. Thans voelt de burgerij zich niet zo gebonden met de zo voelbare koor den die de belastingdienst weet te vlechten aan zijn gemeente. Ilc ben, met uw college, van mening dat de toekenning van eigen belastinggebied niet tot belastingverhoging zal behoeven te leiden. Doch uw college heeft op dit punt meen ik, het Centraal Rapport niet goed gelezen. Daarin werd gesteld dat verhoging van de in komsten der glemeenten tot belastingverhoging zou leiden. En dus slaat uw antwoord niet op die opmerking. Ik behoef niet te vragen, uit welk kamp de bedoelde zinsnede in het centraal rap port komt. Met vreugde bedenk ik dat, hetgeen ik tot nu toe heb betoogd, slechts gaat in de richting van bezuiniging, niet in die van vergroting der uitgaven. En, eveneens met vreugde, merk ik op dat ik bij enkele gelegenheden waarbij ik bezuiniging aanprees, juist met genoemde (socialistische) zijde in een schuitje voer. Het is dus mogelijk dat zowel de fractie der P.v.d.A. als ik,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 530