566 18 DECEMBER 1952 De VOORZITTER geeft de heer Rattink deze opmerking toe. Bij de heer BRINKERHOF heeft de rede van de heer Braakhuis geen verwondering gewekt. Deze rede werd ongeveer 15 jaar ge leden ook reeds in de raad van de gemeente Ginneken door de heer Braakhuis uitgesproken. Spreker is er echter van overtuigd, dat thans van katholieke zijde een ander standpunt wordt ingenomen. De heer STUBENROUCH zegt, dat, gehoord het positieve betoog van de Voorzitter, aan het zedelijkheidsvraagstuk de nodige aan dacht zal worden geschonken. Zonder verdere beraadslaging wordt dit hoofdstuk goedgekeurd en vastgesteld. Hoofdstuk IV: Volksgezondheid. De heer JONGBLOED zegt in deze vergadering eveneens niet meer terug te willen komen op het familiebad. Maar hoopt een volgende keer aan dit probleem nog wel eens de nodige aandacht te schenken. De heer VAN BIJNEN zegt het navolgende: Voor het uitgebreid antwoord, hetwelk ik van Uw College mocht ontvangen op de door mij bij het Centraal Rapport gestelde vraag betreffende de uitbreiding van de openbare badhuizen, zeg ik Uw College dank. Uit dit antwoord blijkt wel, dat dit onderwerp de aandacht heeft. Ook ik zou niets liever wensen, dan dat ieder burger aan een bad of douche kon worden geholpen. Het zal echter voorshands niet mogelijk zijn badgeysertjes in alle woningen aan te brengen, daar voor de meeste inwoners deze betrekkelijke luxe niet te betalen zal zijn en in de reeds voor de oorlog gebouwde woningen slechts met grote kosten van aanleg de geysertjes kunnen worden aan gebracht. Zelfs al zouden van nu af in alle nieuw te bouwen wo ningen niet alleen de mogelijkheden worden geschapen om een geysertje met badcel aan te leggen, doch ook de geysertjes zelf worden aangebracht, dan zouden nog badhuizen nodig zijn voor degenen die nooit tot aanschaffing of huur van een badgeyser zul len of kunnen overgaan. Naar mijn mening mag het bouwen van badhuizen niet worden nagelaten, omdat openbare badhuizen met exploitatie-tekorten wer ken, daar men deze inrichtingen zeker niet mag beoordelen naar maatstaven die door het particuliere bedrijfsleven moeten worden aangelegd, doch zeker moeten worden gezien als inrichtingen welke worden in het leven geroepen en gehouden in het belang van de volksgezondheid. Ik ben ervan overtuigd, dat Burgemeester en Wethouders dit zullen onderschrijven, gezien ook de steun, welke ik enige jaren geleden bij mijn pogen om in de Belcrumpolder tot oprichting van een openbaar badhuis te komen, van Uw College mocht ontvangen. Ik heb dit onderwerp van zorg in de voorbije zittingsperiode niet meer aangeroerd, omdat van hogerhand de bouw van dergelijke inrichtingen niet werd toegestaan in verband met gebrek aan werk krachten en materialen. Momenteel zijn de voorwaarden op dit stuk veel gunstiger, zodat ik thans opnieuw met klem aandring op het bouwen van meerdere openbare badhuizen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 566