576
18 DECEMBER 1952
door vorige sprekers gebrachte dank aan het College van Burge
meester en Wethouders voor de werkzaamheden in het belang van
de Volkshuisvesting gedaan. Een zaak die de gehele overheid van
het grootste belang vindt. In verband hiermede vraagt spreker
verlof aan de Voorzitter een gedeelte van het door de woordvoerder
der K.V.P. in de 2e Kamer der Staten-Generaal uit de Handelingen
te mogen citeren.
Na verkregen toestemming van de Voorzitter citeert spreker:
Die woningvoorziening is een kwestie van voldoen aan een der
noodzakelijkste levensbehoeften van de mens. Zijn leven en welzijn
hangen immers in vergaande mate af van de vraag of en in hoe
verre hij in zijn behoefte aan een woning kan voorzien. Het betreft
hier een even primaire voorziening als b.v. kleding, voedsel en
ontwikkeling.
De woning is voor de mens de plaats van rust en ontspanning;
het plekje op aarde, waar hij zich zelf kan zijn. Hij voelt waar hij
ter wereld ook gaat of staat, er zich steeds weer toe aangetrokken.
Voor het gezin is het de burcht, waarbinnen het gezinsleven zich
kan ontplooien en de ware gezinsvreugde kan worden genoten. Daar
kan bij uitstek liggen de gunstige sfeer voor vervulling van de
opvoedende en vormende taak der ouders jegens de kinderen.
Door de innige verbondenheid van de mens met zijn woning gaat
omgekeerd van de woning een grote invloed uit op haar bewoners.
Zij bepaalt mede hun levensstijl, hun geestelijk en lichamelijk wel
zijn, hun levensgeluk. Zij bepaalt tot op zekere hoogte de mate,
waarin het gezin zich zedelijk en cultureel kan ontwikkelen.
Om dat alles is het niet voldoende enkel te streven naar een
quantitief zo ruim mogelijke woningvoorziening, zodat er geen
daklozen zullen behoeven te zijn, maar moet het streven er daar
enboven steeds op gericht zijn en blijven ook qualitatief de woning
voorziening op een zodanig peil te brengen en te houden, dat daar
door een in alle opzichten gunstige en heilzame invloed er van op
ons volk kan uitgaan. Slechte of te kleine woningen zijn weinig
bevorderlijk voor een goede gezinsontplooiing en voor het verkrij
gen van geestelijk en lichamelijk sterke en gezonde generaties en
daardoor van een op hoog zedelijk en beschavingsniveau liggende
samenleving.
Vervolgens gaat de woorvoerder der K.V.P. verder:
Het is trouwens vele woningen der laatste jaren goed aan te
zien hoezeer ze, wat inhoud betreft, zijn uitgeknepen. Een zolder
of vliering, vooral voor gezinnen met kinderen van zoveel nut,
komt er niet meer aan te pas; de kinderslaapkamers hebben niet
zelden meer het formaat van een kleerkast dan van een vertrek,
waar één of meer kinderen moeten slapen.
Het jonge gezin heeft recht en ons woningbeleid moet daarop
zijn ingesteld, op een woning, waarin het kan uitgroeien zonder dat
de behuizing al bij een kindertal van drie of vier te klein wordt.
Men brengt anders zo'n gezin in grote moeilijkheden. Ik laat nu
nog even buiten beschouwing, alhoewel dat zeer belangrijk is, dat
het aangewezen zijn op een klein huis, dus met slechts enkele
kamers, een juiste beleving van de huwelijksmoraal voor de ge
zinnen in de weg staat en dus bemoeilijkt.
In aansluiting hierop haalt spreker een gedeelte van het door
Prof. Ir. M. J. Granpré Molière geschreven artikel aan luidende als
volgt:
Het is vervolgens duidelijk, dat er een allernauwst verband be
staat tussen het gezin en het huis. Alle herinneringen aan liefde,