18 DECEMBER 1952
583
spreekt echter vanzelf, vervolgt spreker, dat indien rendabele bouw
hiervan niet mogelijk is, de gemeente tot bouw moet overgaan.
De heer Van den Eeden heeft een uitvoerig pleidooi gehouden,
doch een stimulans in dit opzicht lijkt spreker niet nodig. Van
de noodzaak tot woningbouw is de gehele Raad overtuigd.
De heer RATTINK zegt, dat hij voor de bouw van arbeiders
woningen het particulier initiatief de voorrang heeft willen geven.
De heer VAN DEN EEDEN dankt de Wethouder voor Sociale
Zaken voor zijn toezegging klachten betreffende woningnoodzaken
te onderzoeken.
De heer VAN KAMPEN is de mening toegedaan, dat een motie
altijd een soort bewijs van onvermogen is.
De heer STUBENROUCH deelt mede, dat bij het indienen der
motie de gedachte uitsluitend heeft voor gezeten het college van
Burgemeester en Wethouders te stimuleren op de ingeslagen weg
voort te gaan.
De heer RATTINK vraagt of het college deze stimulering nodig
heeft.
De VOORZITTER deelt mede hieraan geen behoefte te hebben.
De heer TOXOPEUS voelt voor het betoog van de heer Jongbloed
en vraagt of het bezwaar ontmoet de motie aan te houden teneinde
deze rustig te kunnen bekijken.
De heer VERMEULEN neemt aan, dat de motie zorgvuldig is
voorbereid als slot apotheose van het debat. Spreker merkt op,
dat niet alle raadsleden bij deze voorbereiding tegenwoordig zijn
geweest en verzoekt de motie aan te houden.
De heer BRINKERHOF is van oordeel, dat de hele raad van
mening is dat de woningbouw gestimuleerd moet worden en deelt
mede aan deze motie geen behoefte te hebben.
Wethouder MEIJS is van mening, dat de heer Stubenrouch niet
juist gedaan heeft het woord „motie 'te noemen en geeft de steller
in overweging het woord „motie" te vervangen door „conclusie".
De heer STUBENROUCH betoogt nogmaals, dat hij met de motie
niets anders wil, dan Burgemeester en Wethouders een injectie
geven op de ingeslagen weg voort te gaan. Met het voorstel van
Wethouder Meijs kan hij zich verenigen.
De heer JONGBLOED vraagt uitstel van de behandeling van
de conclusie.
Wethouder VAN HOUTEN vindt het jammer, indien door het
indienen van deze conclusie de eensgezindheid van de Raad zou
worden verbroken en adviseert de conclusie terug te nemen.
De VOORZITTER stelt er prijs op te verklaren, dat het bij deze
gang van zaken niet mogelijk is het standpunt van het college te
bepalen. Bovendien zegt spreker, geeft het reglement van orde hem