144 20 MEI 1953 rakter van besteding. Ook op dit gebied breken zich nieuwe inzich ten baan. Niemand kan zeggen hoe de eigenlijke wordingsgeschiedenis van het OucTe-Mannenhuis is geweest, omdat alle oude archiefstukken destijds verbrand zijn. Er kan echter geen twijfel over bestaan, dat het Oude-Mannenhuis een burgerlijke instelling van weldadigheid is, als bedoeld in de Armenwet. De raad heeft daarom te beslissen over de al of niet opheffing van een thans geëxploiteerd gebouw, zoals ook het reglement op het Oude-Mannenhuis alleen door de Raad kan worden eni ook is vastgesteld. In dit reglement wordt wel gesproken van bepaalde verplichtingen van de in het gesticht op genomen broeders, maar erg weinig- van rechten. Wethouders MEIJS merkt op, dat ook uiteraard de nodige aan dacht zal worden geschonken aan het vaste personeel van de in richting. Wanneer het gebouw een andere bestemming zal krijgen, zullen er verbouwingen nodig zijn. Toch bestaat de verwachting, dat zonder schade te doen aan het geheel een inrichten voor tentoonstellings ruimte zeer wel mogelijk is. De heer JONGBLOED meent uit de gegeven toelichting te mo gen opmaken, dat de Stichting Oude-Mannenhuis zal blijven bestaan met haar doelstelling: ouden van dagen te helpen, ook al verdwijnt de huidige exploitatievorm. Naar zijn mening is het ook een taak van Burgemeester en Wethouders hieraan de nodige aandacht te schenken. De heer BRTNKERHOF deelt deze opvatting. De heer VAN SWOL vraagt op welke wijze het gebouw, dat toch voor een deel het kapitaal vertegenwoordigt van de stichting het Oude-Mannenhuis, aan zijn huidige bestemming, waarvan nog altijd 17 personen profiteren, kan worden onttrokken. De VOORZITTER zegt, dat deze procedure in de armenwet is ge regeld. De heer VAN SWOL vraagt zich af, of wanneer deze stichting door de Armenwet wordt beheerst, welke een bijstand naar behoefte kent het niet veeleer op de weg van de Stichting ligt een sub sidie bij de gemeente te vragen, dan een voorstel te doen het ge bouw aan zijn bestemming te onttrekken. De heer TOXOPEUS merkt op, dat naar zijn mening de onder stand naar behoefte, welke de armenwet kent, alleen kan slaan op de behoefte van de ondersteunden. Hierin kan niet worden begre pen een subsidie aan deze instelling in blijvende tekorten bij een be paalde exploitatievorm. Indien de mening van de heer Van Swol juist zou zijn, dan zou het college van regenten al veel eerder aan de raad om een subsidie zijn komen vragen. De heer DRION en de heer VERMEULEN sluiten zich aan bij de opmerking van de heer Toxopeus. Wethouder MEIJS merkt op, dat de voorzieningen welke de Ar menwet beoogt niet aan een bepaald huis of gebouw gebonden kun nen zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 144