198
6 AUGUSTUS 1953
dagen zijn werk heeft hervat en thans deze vergadering van de raad
weer kan bijwonen.
Hierna wordt overgegaan tot behandeling van de agenda.
1. Onderzoek van geloofsbrieven.
De heer JONGBLOED geeft als voorzitter van de Commissie tot
onderzoek van de geloofsbrieven van de nieuw benoemde raadsleden
de volgende toelichting op het onderzoek, ingesteld naar de ge
loofsbrieven van de heer Drs G. C. Stubenrouch.
Nadat in de vorige vergadering van de raad was besloten om een
beslissing terzake aan te houden en een verdergaand onderzoek in
te stellen, zijn de betreffende stukken aangevuld met een verkla
ring van het bestuur van het O.L. Vrouwe Lyceum te Breda, in
houdende dat de heer Stubenrouch op 1 September a.s. geen les
meer zal geven aan de Middelbare Meisjesschool, doch alleen aan
de gymnasiumafdeling van dit lyceum. Naar aanleiding van deze
Verklaring is bij de Commissie de vraag gerezen: wanneer moet een
tot lid van de raad benoemde voldoen aan de voor het raadslidmaat
schap gestelde eisen? Deze vraag is te meer van belang wanneer
iemand op dit moment een krachtens artikel 25 der gemeentewet
verboden betrekking zou bekleden, doch deze niet meer zou ver
vullen op 1 September a.s., op welke datum de nieuwe raad zal
optreden. Naar de eenstemmige opvatting van de commissie moet
de raad in zijn beoordeling betrekken de toestand zoals deze is op
het tijdstip van 's raads beslissing omtrent de toelating. De ver
schillende erkende commentators van de gemeentewet huldigen
deze opvatting. Hieraan kan worden toegevoegd, dat ook Gedepu
teerde Staten, onderscheidenlijk de Kroon, bij welke instanties be
roep, onderscheidenlijk hoger beroep kan worden ingesteld tegen
een beslissing van de raad in de onderhavige aangelegenheid, blijkens
een vrij vaste jurisprudentie, bij de beslissing over een ingesteld
beroep letten op de dan bestaande situatie.
Uit de stukken, bij de geloofsbrieven van de heer Stubenrouch ge
voegd, blijkt niet duidelijk, of deze ook thans nog onderwijzer is aan
de middelbare meisjesschool.
Tenzij alsnog thans zou vastgesteld worden, dat de heer Stuben
rouch deze functie niet meer Vervult, meent de Commissie de raad
te moeten adviseren de heer Stubenrouch niet toe te laten. Wanneer
de zaak in beroep behandeld wordt, zal klaarheid omtrent de situatie
zijn gekomen en zal de toelating kunnen volgen.
De geloofsbrieven van de heer G. F. Hulskramer geven aan de
Commissie geen reden tot net maken van opmerkingen; zij beveelt
de toelating van de heer Hulskramer aan.
De heer VAN SWOL meent, dat uit de toelichting namens de com
missie van onderzoek Voor de geloofsbrieven gegeven, blijkt, dat de
heer Stubenrouch tot 1 September een betrekking bekleedt, welke
onverenigbaar is met het raadslidmaatschap.
De heer Stubenrouch kan dus op het ogenblik eigenlijk geen raads
lid zijn. Hij is echter in gebreke gebleven hieruit de consequenties
te trekken en mededelingen hieromtrent aan de raad te doen. Hier
door ontstaan weer andere moeilijkheden. Spreker zou gaarne een
onderzoek in deze willen hebben.
De VOORZITTER merkt op, dat deze aangelegenheid thans niet
aan de orde is.