6 AUGUSTUS 1953 199 De heer P. MOL is van oordeel, dat het niet vaststaat of de heer Stubenrouch thans nog les geeft aan de Middelbare Meisjesschool. Indien dit niet het geval is, dan bestaan er geen bezwaren de ge loofsbrieven te aanvaarden. De he-er WEZENBEEK meent, dat bij de beschouwing omtrent de eventueel door de heer Stubenrouch beklede betrekkingen, be doeld in art. 25 der gemeentewet, mede aan de orde gesteld moet worden het feit, dat hij leraar is aan de school Voor maatschappe lijk werk. Dit is toch ook een instelling van middelbaar onderwijs? De VOORZITTER ontkent dit. Deze school behoort tot het Nijver heidsonderwijs en valt daardoor buiten het bepaalde in artikel 25, onder letter h, der gemeentewet. De heer WEZENBEEK begrijpt dit niet. De school voor maat schappelijk werk te Breda is toch gelijk gesteld aan de middelbare school voor maatschappelijk werk te Sittard? De heer VAN GILS' acht het een moeilijkheid, dat de heer Stu benrouch zelf niet gerept heeft over zijn leraarschap aan de mid delbare meisjesschool. De heer JONGBLOED merkt op, dat de commissie voor onder zoek van dc geloofsbrieven de door de heer Van Gils bedoelde kwestie ook heeft nagegaan, en daarbij tot het door de Voorzitter geformuleerde standpunt is gekomen. De VOORZITTER zegt, dat de heer Stubenrouch aan spreker heeft medegedeeld, dat hij les heeft gegeven aan de middelbare meisjesschool. Naar de heer Jongbloed mededeelde neemt de be treffende raadscommissie wanneer niet het tegendeel zou blij ken aan, dat de heer Stubenrouch ook thans aan de middelbare meisjesschool is verbonden. De moeilijkheid hierbij is, dat momen teel aan deze school wegens de vacantie geen lessen worden gegeven, zodat het bezwaarlijk zal kunnen worden nagegaan, of de heer Stu benrouch geacht kan worden thans al dan niet les te gev'en aan deze school. Vervolgens geeft de Voorzitter het woord aan de secretaris tot het geven van een nadere toelichting. De SECRETARIS doet mededeling van het Koninklijk Besluit van 23 December 1935, G 4400, administratief rechtelijke beslissingen 1936, blz. 184. Hierbij is overwogen, dat al moge in 1851 het onderwijs, thans met de naam nijverheidsonderwijs betiteld, onder lager- of middel baar onderwijs zijn gevallen bij de Wet van 4 October 1919, S. 593, dit onderwijs naast het genoemde lager- en het middelbaar onder wijs afzonderlijk is geregeld en mitsdien niet meer als zodanig kan worden beschouwd. Ook de wordingsgeschiedenis van de wet van 31 Januari 1931, S 1941 tot wijziging' van de gemeentewet, wijst er op, dat naar de bedoeling van de wetgever van 1931, het nijverheids onderwijs niet onder het lager- of middelbaar onderwijs in artikel 25, le lid, onder h, kan worden gerangschikt. Derhalve hebben aldus besliste de Kroon Gedeputeerde Staten terecht geoordeeld, dat de hoedanigheid van de belanghebbende van leraar bij het nij-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 199