202
6 AUGUSTUS 1953
toelating van de heer Stubenrouch een uitspraak te doen vooraf gaan
of de gehele raad het al dan niet eens is met het theoretische uit
gangspunt van de commissie omtrent het tijdstip waarop de toege-
latene een met het raadslidmaatschap onverenigbare betrekking niet
meer mag bekleden.
De heer VAN BIJNEN is het met dit standpunt van de commissie
niet eens. Ofschoon de jurisprudentie de mogelijkheid biedt om naar
twee kanten uit te gaan, acht spreker de opvatting zoals deze ook
door Gedeputeerde Staten van Zuid Holland is gehuldigd alleszins
redelijk en aanvaardbaar.
De heer VERMEULEN vraagt of het niet mogelijk is nog in deze
vergadering tot een beslissing te komen.
De heer VAN DEN EEDEN meent, dat niet duidelijk genoeg is
hoe de zaken er precies bij staan.
De heer VAN GILS zegt nogmaals te betwijfelen of het wel juist
is op telefonische inlichtingen af te gaan.
De heer WEZENBEEK acht het in dit verband onaangenaam
dat de heer Stubenrouch zijn geloofsbrieven aanvankelijk verkeerd
heeft ingevuld en later heeft gewijzigd.
De VOORZITTER merkt op, dat het wettelijk volkomen in orde
is wanneer een onvolledigheid in de geloofsbrieven wordt aange
vuld. Gehoord de besprekingen stelt hij voor de beslissing omtrent de
toelating van de heer Stubenrouch aan te houden tot de vergadering
van 12 Augustus a.s.
Aldus wordt besloten.
Zonder beraadslaging besluit de raad tot toelating van
de heer G. F. Hulskramer.
Verlenging academiefeesten.
De heer ERAAKHUIS is van oordeel, dat het betreffende voorstel
de raad maar matig zal kunnen bekoren, want deze wordt geplaatst
voor een voldongen feit. Erkennende, dat een beslissing omtrent de
verlenging van de feesten behoort tot de competentie van de stich
ting, zou spreker het toch prettiger gevonden hebben wanneer deze
haar beslissing had genomen nadat eerst aan de raad was gevraagd
of hij medewerking daartoe zou Verlenen. Spreker meent, cTat door de
gevolgde gang van zaken het prestige van de raad onnodig is ge
schaad en meent daarover zijn afkeuring te moeten uitspreken.
Ondanks een en ander zal de raad de alsnog gevraagde medewer
king wel verlenen. Spreker zou daarbij echter willen voorstellen om
hieraan een voorwaarde te verbinden, dat nl. in de feesten geduren
de de laatste week de inwoners van Breda in het bijzonder zullen
worden betrokken, aangezien deze feesten tot nu toe vooral gehou
den zijn voor de vreemdelingen.
De heer VERMEULEN onderschrijft volledig de opmerking van
de heer Braakhuis, dat de raad voor een voldongen feit is gesteld.
De verlenging van de feesten levert een bijzondere moeilijkheid op