14 JANUARI 1953 21 heidsraening ten aanzien van de beslissing van die Commissie dat het door de Raad naar de Commissie verwezen voorstel tot het in stellen van progressie in de kindertoelage voor gemeentepersoneel niet tot de competentie van de Commissie Gezinslasten behoort. Ik heb destvds reeds mijn mening te dezen aanzien uiteengezet en die mening is niet veranderd. Ik kan daarom op dit punt kort zijn: het voorstel van Uw College beoogt om een bepaalde groep van grotere en grote gezinnen in Breda tegemoet te komen in de gestegen kosten van levensonderhoud. Dit zou in casu gebeuren door progressie in de kindertoelage. Daar deze toelage geregeld is in het Bezoldigingsbesluit kwam het voorstel bij de Commissie voor georganiseerd overleg. Op zich heb ik daartegen geen bezwaar, al meen ik dat dit slechts om formele redenen moest gebeuren. Waar het in het voorstel om gaat is, dat Uw College grotere en grote gezinnen wil helpen. De Commissie Gezinslasten is ingesteld juist om na te gaan of de grote gezinnen van Breda extra zwaar zijn getroffen door de Consumptiebeperking en zo ja, om na te gaan of er middelen zijn die extra-belasting geheel of ten dele op te hef fen. Een beperking ten aanzien van die middelen is niet voorop gesteld. Vandaar dat ik van oordeel was en ben, dat de Commissie Gezins lasten de aangewezen Commissie was, om dit voorstel te bestuderen. Het is er niet van gekomen. Eerlijk gezegd weet ik niet of de figuur van een Raadscommissie die weigert een raadsopdracht uit te voeren, een gangbare figuur is. Daarover zal de Raad zich moe ten uitspreken. Het is dus thans zo, dat de Raad over dit voorstel alsnog van gedachten kan en moet wisselen. Tijdens de vorige Vergadering is dat niet gebeurd, niet in extenso, doordat mijn voorstel werd aan genomen. Nu de gelegenheid om bij wege van minderheidsnota of rapport mijn mening te kennen te geven is komen te vervallen, moet ik dit thans doen. Ik verwacht van een debat weinig en meen vooralsnog daarom met een korte uiteenzetting van mijn mening te kunnen volstaan. Ik onderschrijf het rapport van de Sociaal Economische Raad, het welk een progressie in de kinderbijslag ongewenst acht. Ik meen dat het duidelijk is, dat, wat geldt voor de kinderbijslag ook moet gelden voor de kindertoelage, zodat de overwegingen van dat rap port zonder meer op het onderhavige voorstel toepasselijk kunnen worden geacht. Het is, naar mijn mening, juist, dat voor kinderen belastingaf trek wordt gegeven. Dat strookt met de gedachte van belasting naar draagkracht. Het houdt bovendien de gedachte in dat wie door zijn kinderen bijdraagt tot het in standhouden (als er in onze tijd gesproken kan worden Van in standhouden van het land door een grote bevolking) van zijn land een mindere financiële bijdrage be hoeft te leveren tot die instandhouding. Iets geheel anders is het, wanneer men zelfs maar een deel van de kosten, die het hebben van veel kinderen met zich brengt, gaat vergoeden aan de ouders. Ik weet wel, dat de kindertoelage niet gelijk is, per kind, aan de kosten van onderhoud en opvoeding. Het is mij herhaaldelijk verzekerd en ik geloof het ook, hoewel ik opmerk, dat in Vele gevallen van alimentatie betaling door een gescheiden vader voor zijn kinderen alleen de kinderbijslag wordt betaald. De moeder moet er dan maar van zien te komen. Doch het gaat mij niet voornamelijk om dergelijke materiële vra gen.Ook dus niet over de vraag, of de betrokken gezinnen door de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 21