22
14 JANUARI 1953
voorgestelde progressie werkelijk zouden worden geholpen. Destijds
is de kinderbijslag gekomen als een tegemoetkoming in de hoge
kosten van het leven dezer dagen. De V.V.D. heeft medegewerkt aan
de tot standkoming ervan. Het was een noodmaatregel: men be
greep dat gezinnen met opgroeiende kinderen het moeilijker heb
ben dan gezinnen zonder kinderen en men kon toch bezwaarlijk
een loonronde, alleen voor vaders van kinderen invoeren.
Niettemin was een dergelijke maatregel in strijd met de gedachte
van loon naar prestatie en van de verantwoordelijkheid van ieder
echtpaar voor de eigen kinderen.
Later kwam het voorstel om progressie te brengen in de kinder
bijslag. Het Parlement heeft dat Voorstel afgewezen. Hier kwam
toch juist de eigen verantwoordelijkheid der ouders te zeer in het
geding. Ieder echtpaar moet mijns inziens zelf uitmaken hoeveel
kinderen het kan opvoeden en hoe het die kinderen wil opvoeden.
Kinderen zijn het kostbaarst bezit, men moet zelf voor hen zorgen.
Ik meen dan ook, dat juist het verantwoordelijkheidsbesef van de
ouders kan worden aangetast door een dergelijke progressie.
Ik begrijp de positie van de K.V.P. Deze partij voert een gezins
politiek, gebaseerd op het standpunt van de R.K. Kerk ten aanzien
van het gezin en het krijgen van kinderen. De K.V.P. is dus a.h.w.
moreel verplicht, wanneer haar leden worden aangespoord grote
gezinnen te vormen, die leden, en daarmee op deze manier ook de
niet R.K. grote gezinnen, op enigerlei wijze te steunen. Als de
K.V.P. of de R.K. Kerk dit uit eigen middelen zou willen doen, zou
ik niets mogen zeggen, al zou ik van oordeel blijven, dat het ver
antwoordelijkheidsbesef der gesteunde ouders zou kunnen worden
aangetast. Ik leg de nadruk op de woorden „zou kunnen", immers
het hoeft niet te gebeuren en zal bij de goeden ook niet gebeuren.
Maar thans wordt de bijslag geput uit de penningen ook van
degenen die, al dan niet gewild, geen of weinig kinderen hebben.
Met de noodmaatregel van de kinderbijslag (toelagen) kan men
vrede hebben, doch komt de progressie, dan zal eensdeels de mening
dat het verantwoordelijkheidsbesef der ouders kan worden aange
tast, versterkt worden en anderzijds de vraag rijzen of het wel
recht en billijk is, dat iemand die, omdat hij meent dat hij niet hij
machte is meer kinderen naar behoren groot te brengen dan bijv.
1 of 2, zodat hij een klein gezin heeft, zou moeten meedragen in
de kosten van onderhoud' en opvoeding van kinderen van ouders,
die dezelfde, toch zeker honorabele, voorzichtigheid, om welke reden
dan ook, niet wensen te betrachten.
Mijns inziens zijn beide zo juist genoemde bezwaren zeer steek
houdend. Men kan er niet op antwoorden: dan moet die man met
het kleine gezin ook maar zorgen voor een groot gezin. Immers ge
steld wordt, dat de bijslag niet, lang niet misschien, de volledige
kosten van het kind uitmaakt, zodat de verantwoordelijkheid
ondanks de bijslag, bestaat, zij het dat die verantwoordelijkheid min
der is en, vooral, minder duidelijk spreekt. Men kan dit antwoord
vooral niet geven om de practische reden, dat er dan zo veel grote
gezinnen zouden komen, dat niemand meer iets zou kunnen opbren
gen om die gezinnen te steunen.
Ten slotte is het voor mij een feit, dat de regeling van de lonen,
zolang die regeling nodig is, moet geschieden door de Centrale
Overheid. De Centrale Overheid heeft gezegd, geen progressie. Nu
meen ik, dat de plaatselijke overheid dat „neen" niet vermag te
doen verkeren in „ja". De plaatselijke overheid corrigeert dan bo
vendien riet naar plaatselijke behoeften. Want wij weten nog niets
af van de vraag of voor Breda een speciale achteruitgang bij de