264
29 SEPTEMBER 1953
kunnen uitkomen. Dat in sommige aangelegenheden de geloofs
overtuiging een rol speelt, is begrijpelijk en alleszins respectabel.
Spreker krijgt niettemin een angstig gevoel, dat bij deze benoeming
een precedent wordt geschapen voor de toekomst, dat het belang
van de school ten achter wordt gesteld bij andere belangen. Voor
de verhoudingen in de raad zou dit naar sprekers mening een
ernstige achteruitgang opleveren.
De heer VERMEULEN merkt op, dat uit de stukken blijkt,
dat naar het oordeel van het college van curatoren van de vier
bevoegde candidaten die twee personen op de aanbeveling zijn
geplaatst, welke het meest geschikt waren. Zonder enige bewijs
voering wordt dit oordeel van het college nu ter zijde geschoven,
waardoor men zich een wijsheid aanmeet, welke men niet kan
bezitten. Naar zijn mening is het in strijd met de verdelende recht
vaardigheid, wanneer men met de meest geschikte candidaat be
noemt doch een derde doet prevaleren alleen op grond van de
geloofsovertuiging, welke die man belijdt. Spreker zal niet mede
werken aan een benoeming van Dr Sluiter; uitdrukkelijk stellende,
dat dit niet gebeurt omdat deze candidaat R.K. is, maar omdat
er geen genoegzame reden is aangevoerd, waarom van de aan
beveling van de deskundigen, die niet partijdig zijn te noemen, zou
moeten worden afgeweken. Spreker betreurt het verloop van zaken
en vindt deze zelfs bedenkelijk. De Raad komt hiermede niet op
een goede weg
De heer JONGBLOED meent, dat de nadere toelichting van de
heer Kramers geen hout snijdt. Inderdaad waren er vier bevoegde
sollicitanten: echter betekent dit niet, dat deze vier allen gelijke
aanspraken zouden kunnen doen gelden. Men kan ook de Inspecteur
of het College van curatoren niet in de schoenen schuiven, dat zij
de aanbeveling tot twee personen hebben beperkt: het was hun taak
niet, om de bevoegden, maar om de meest geschikten op die aan
beveling te plaatsen.
De heer VAN BOXTEL ziet niet in, op welke wijze de verhou
dingen in de Raad kunnen worden geschaad, wanneer zijn fractie
een eigen standpunt inneemt in de onderwerpelijke aangelegen
heid. Naar haar oordeel is Dr Sluiter op zijn minst een even goede
candidaat als de twee personen, die op de aanbeveling zijn geplaatst.
Hierin wordt zij geruggesteund door de verklaring van de Inspec
teur, die mededeelde, dat de mogelijk vroeger bestaande bezwaren
tegen een benoeming van Dr Sluiter in ieder geval thans niet meer
aanwezig zijn. Men zou sprekers fractie een verwijt kunnen doen,
indien zij een candidaat met twijfelachtige geschiktheid zou voor
stellen: dit is echter niet het geval. Spreker zou de bal terug
kaatsend aan de anderen dé vraag willen stellen, of men argu
menten heeft om de geschiktheid van deze candidaat in twijfel
te trekken.
De heer BREKELMANS is van oordeel, dat de heer Van Boxtel
de zaak omdraait. Dat de heer Sluiter niet geschikt zou zijn, is niet
gesteld: echter de vraag is, waarom deze beter zou zijn dan Dr De
Jonge. Indien de K.V.P.-fractie op informaties is uitgegaan, dan
zal zij ook vernomen hebben, dat tegen 90 niet-Katholieke, er
slechts 10 wel R.K. leerlingen op het gymnasium zijn. Deze om
standigheid acht spreker bij deze benoeming wel van belang.