30
14 JANUARI 1953
inkomsten is? Mijnheer de Voorzitter deze motieven zijn in strijd
met de waarheid. Ook hiervan is de Commissie niet doordrongen
geweest. Dat heeft zij ook niet kunnen zijn, omdat de schriftelijke
medische verklaringen niet aanwezig konden zijn. Mijnheer de
Voorzitter hier speelde de „nodige haast" weer een noodlottige rol
voor de heer A en weer herhaal ik, waarom die haast?
Bij de behandeling van de begroting heb ik terloops een en ander
aangehaald. „Ik wees U toen op de verklaring van Burgemeester
en Wethouders in het antwoord op het centraal rapport, waarin
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat bij het toewijzen van
woonruimte, medische gevallen de voorkeur hebben. De Directeur
van het Woningnoodbureau vult deze uitspraak aan in een ant
woord aan mij, door te schrijven: „Ook bij toewijzing in medische
gevallen, dient rekening gehouden te worden met efficiënte bezet
ting, het is voor de heer A. (deze naamaanduiding is Van mij!)
volstrekt niet noodzakelijk om percé in het grote pand te wo
nen". Nu is zelfs in dat grote pand woonruimte onttrokken door
er een winkel in te vestigen, ik meen toch te weten dat woonruimte
aan de bestemming onttrekken ontoelaatbaar is.
Mijnheer de Voorzitter, wanneer de Commissie met deze woorden
ook is ingelicht, dan moet ik tot mijn spijt de uitdrukking bezigen,
dat de Commissie niet juist, om maar geen grotere woorden te ge
bruiken, door de Directeur is ingelicht. Wat is echter het geval,
ik zeide het reeds, die woning zou worden gesplitst, wat de direc
teur bekend is. Het gezin A zou daardoor 2 kamers, een serre en
een keuken krijgen en boven zouden 3 kamers plus een keuken
vrij komen, een bovenverdieping met een vrije ingang en W.C., dus
een gehele vrije étage. De étage, mijnheer de Voorzitter, zou ook
betrokken kunnen worden door het gezin Van de heer B. waartegen
de heer A geen bezwaar had. Ook dit is zeer waarschijnlijk de ge
hele Commissie niet bekend geweest. Ik geloof, dat zij, in tegen
stelling met de heer directeur niet met algemene stemmen geadvi
seerd zou hebben, wanneer de leden alles grondig geweten hadden
en dat Burgmeester en Wethouders dienovereenkomstig niet ge
tekend zouden hebben.
Over het 2e punt, de benoeming van de Commissie, welke ik het
eerst noemde in mijn voorwoord, kan ik heel kort zijn.
In het verslag van de Raadszitting, gehouden op 23 December
j.l. voorkomende in de „Bredasche Courant" en „de Stem", welke
laatste mij welwillend was toegezonden, las ik dat de heer Mr Toxo-
peus op de onwettigheid van deze achteraf-benoeming bezwaren
maakte, doch dat de andere heren juristen niets tegen deze benoe
ming hadden in te brengen, althans zij worden niet genoemd in
deze verslagen; het is mij ook niet bekend of de heer Hustinx aan
wezig was.
Het komt mij echter vreemd voor dat een Commissie die feite
lijk niet bestond, immers door de Raad niet benoemd is geworden
zoals de wet voorschrijft, een advies kan uitbrengen, zodanig dat
op de vordering geen beroep mogelijk is. Doch mijnheer de Voor
zitter, misschien is hierover het laatste woord nog niet gesproken.
Het derde punt eist van mij ook niet veel woorden, alleen maak
ik bezwaar, dat door het College van Burgemeester en Wethouders
in deze ernstige kwestie het advies van de mijns inziens onwettige
Commissie, geen punt van bespreking heeft uitgemaakt van het
gehele College.
Ik grond deze verklaring op het door mij aangehoorde n.l. dat
het geval tot genoemde vordering getekend werd door de heer
Secretaris even vóór de raadsvergadering van 17 December, nadat