15 DECEMBER 1953
343
trekkers zijn, wordt gewijzigd in de 1ste resp. 2de klasse of een
voor de C.A.O. met de 1ste klasse overeenkomende indeling.
De K.V.P.-fractie kan accoord gaan met het verkrijgen van dis
pensaties voor het gemeentepersoneel en de onderwijzers. Deze dis
pensaties leveren echter geen voordeel op voor het overheids- en
semi-overheidspersoneel.
Noch de mitigatie, noch de dispensatie heeft betekenis voor de
arbeiders vallende onder de C.A.O. en de rentetrekkers ingevolge
de Noodwet Ouderdomsvoorziening.
Terecht wordt er in het antwoord op het Centraal Rapport opge
merkt, dat een wijziging in de classificatie volgens het B.B.RA.
niet direct meebrengt een wijziging der indeling volgens de C.A.O.
en de Noodwet Ouderdomsvoorziening.
Toch zijn we van mening, dat een wijziging in de classificatie
volgens het B.B.R.A. voor het College van Rijksbemiddelaars aan
leiding zal zijn om met het bedrijfsleven in overleg te treden en de
klasse-indeling voor de C.A.O.-en te wijzigen; dit laatste zou nood
zakelijkerwijze meebrengen wijziging van de indeling Noodwet Ou
derdomsvoorziening. Ik moge hiervoor verwijzen naar het advies
van de Sociaal-Economische Raad 1952 no. 3 d.d. 17 October 1952
blz. 30, 2de en 3de alinea.
Mede op grond van dit rapport blijven wij aandringen op reclas-
sificatie.
Het stemt tot voldoening dat de Gemeente de Centrale Commissie
voor de onteigeningsvergoedingen wenst in te schakelen voor de
berekening van schadevergoeding bij aankoop van grond.
In de eerste tijd van de bevrijding was de noodzaak voor de
overheid om aan grond te komen zo groot, dat niet altijd gewacht
kon worden tot dat de normale procesgang was afgelopen. Nu we
deze tijd achter ons hebben is het ogenblik daar om ook met het
systeem van die tijd te breken.
In het verleden is niet altijd voldoende rekening gehouden met
de belangen van de grondeigenaars. Er zijn bijvoorbeeld kleine
boertjes geweest, van wie de gemeente ik spreek hier niet over
Breda stuk voor stuk hun hele eigendom aan cultuurgrond heeft
onteigend. Dit is tot daaraan toe, maar door het successievelijk ont
eigenen werd telkens slechts de prijs voor een bepaald stuk grond
betaald, zodat de eigenaar nadat hij al zijn land was kwijtgeraakt
nog ongeveer niets had, terwijl het principe toch is dat de onteigen
de, economisch, na de onteigening in dezelfde toestand is als ervoor.
De eigenaar had derhalve een dergelijke vergoeding behoren te
krijgen dat hij daarvan evenveel kon hebben als tevoren van zijn
grond.
Dergelijke methodes van successievelijke onteigening lijken me
derhalve niet verantwoord, behalve als alle waarborgen voor een
behoorlijke vergoeding zijn gegeven zoals hier.
Het beste is natuurlijk het systeem van compensatie, namelijk om
aan de onteigening een gelijke hoeveelheid land terug te geven als
hem ontnomen is. Door de schaarste aan land is er maar weinig
gelegenheid dit systeem door te voeren.
De woningnood wordt sinds 1948 steeds kleiner, al is de behoefte
aan huizen nu nog steeds groter dan in 1945.
Ik juich het toe dat het College van Burgemeester en Wethouders
van mening is, dat de particuliere woningbouw, zo enigszins moge
lijk, voorrang dient te hebben. Het omgekeerde zou tot gevolg heb
ben een aanzienlijke socialisatie van het huizenbezit met alle ver
werpelijke gevolgen daarvan. Ook op dit gebied kon het onmiddel
lijk na de bevrijding niet anders dan dat de overheid ingreep, daar