15 DECEMBER 1953
349
Januari op 1 Februari 1953 heeft geteisterd, heeft tot gevolg ge
had dat grote aantallen arbeiders werk hebben gevonden bij dijk
herstel en herbouw van verwoeste panden.
Breda is door zijn hogere ligging voor deze ramp gespaard geble
ven en zijn inwoners konden hierdoor een dankbare taak vervullen
door het verlenen van huisvesting en het offeren van geld en goe
deren aan de getroffenen. Zij hebben zich hiervan op behoorlijke wijze
gekweten. Heel ons volk trouwens heeft zich in die droeve dagen
weer eens van zijn goede kant laten zien en als in de oorlogsjaren
een eensgezinde offervaardigheid en verbondenheid aan de dag ge
legd, welke ver verheven is boven alle verdeeldheid in politiek op
zicht en waarbij alle verschillen in geloof en levensbeschouwing op
de achtergrond werden gedrongen. Echter zo gauw is het leed niet
geleden of de oude stellingen worden opnieuw betrokken en het on
derling gekrakeel begint van Voren af aan. Deze in benarde tijden
optredende spontaniteit van menselijk medeleven, doet onwillekeurig
de viaag rijzen of in gewone omstandigheden niet van boven af,
d.w.z. door de in het openbare en geestelijke leven op de voorgrond
tredende personen, de splijtzwam in ons volk wordt levendig gehou
den ten eigen bate en ten koste van de leden der familie Doorsnee,
die vaak veel meer tolerant is dan zij die zich als zijn leiders en
voorlichters aandienen. Trots alle verschil in levensbeschouwing en
in politiek inzicht moest het mogelijk zijn om ook in het leven van
alle dag, eendrachtig samen te werken. Het menselijk geluk zou er
in hoge mate mee gediend zijn, wanneer er niet elke groep en elke
richting, in andere groepen en richtingen een tegenstander zag,
maar een medestander, een broeder die evenals hij het goede wil.
Mijnheer de Voorzitter. Ik houd op met deze ontboezemingen,
keer terug naar de harde werkelijkheid en vat de draad weer op,
waar ik hem zoeven heb gelaten, n.l. bij de werkloosheid en de wo
ningnood.
Voor blijvende werkverruiming is ons land aangewezen op een
steeds toenemende industrialisatie en Breda zal op zijn qui vive
moeten zijn om daarvan een evenredig deel te verwerven. Met het
gereed maken van industrieterrein is de gemeente rijkelijk laat. Het
verkeert daarbij in de minder gunstige omstandigheid dat zich in
haar onmiddellijke nabijheid gebieden bevinden, welke sterk in de
belangstelling staan. Ik denk hierbij aan Etten en Oosterhout en
erken gaarne de noodzakelijkheid dat in deze gemeenten en meer
speciaal in Etten e.o. de structurele werkloosheid ingrijpende maat
regelen vereiste, maar het begint er op te lijken, dat in plaats van
zoals vroeger, toen de arbeiders van buiten in Breda kwamen wer
ken, de Bredase arbeiders thans voor een deel hun werk vinden in
de buitengemeenten. Het streven van Breda zal er op gericht moe
ten zijn, om met behoud van haar karakter als woonstad, zoveel
industrie binnen haar grenzen te hebben dat zij in alle opzichten
het centrum blijft van dit deel van ons gewest. Daarbij mag ook
niet uit het oog worden verloren dat elke agglomeratie de neiging
heeft om zoveel mogelijk selfsupporting te worden. Het Heuvel
kwartier met zijn moderne winkelgalerij is daarvan een sprekend
voorbeeld en het stadscentrum zal zich moeten aanpassen, wil het
niet in de verdrukking komen. Het moge verheugend zijn dat de
Belgen zo Breda-minded zijn, daarvan alléén kan het niet komen.
Wat de woningnood betreft, het is opvallend dat ondanks de grote
bouwactiviteit, het aantal woningzoekenden steeds ongeveer het
zelfde blijft en zich nog altijd boven de 2000 bevindt. De door Bur
gemeester en Wethouders in de memorie van antwoord gevoerde
verdediging van hun beleid heeft voor een deel de ongerustheid weg-