358 15 DECEMBER 1953 Hiermede ben ik gekomen aan het einde van mijn algemene be schouwingen. De heer SONDERMEIJER zegt: Mijnheer de Voorzitter, Het is met enige schroom, dat ik als één der nieuwe leden van de raad geroepen ben om als fractie-voorzitter van de Katholieke Lijst Meijs (in de wandeling K.L.M. genoemd) achter deze katheder plaats te nemen. De fractie-voorzitter van de K.V.P. heeft in zijn betoog gezegd dat de onlangs gehouden stadsfeesten alleen voor de middenstand profijt hebben opgeleverd. Dit is niet waar. Niet alleen de midden stand, maar geheel de stad Breda heeft ervan geprofiteerd doordat er een bepaalde goodwill in het gehele land is gekweekt. Sta mij toe, mijnheer de voorzitter, allereerst een ogenblik stil te staan bij de achter ons liggende verkiezingsperiode. Ik meen dit van U te mogen vragen, omdat wij tot nu toe geen gelegenheid kregen het juiste licht te doen vallen op de feiten, die hebben ge leid tot de vorming van onze politieke groep. Wel hadden wij onze eigen propaganda-middelen tot onze beschik king, maar wij moesten helaas de medewerking van een dagblad missen. In het Dagblad De Stem werd slechts één keer een aan de plaatsvervangend hoofdredacteur telefonisch doorgegeven korte verklaring opgenomen. Dat wij juist deze vorm van publiciteit moesten missen, kreeg voor ons als katholieken een nog pijnlijker karakter, omdat de plaatselijke afdeling van de K.V.P., het Dagblad De Stem wel ter beschikking kreeg, zelfs wanneer het ging om een naar onze mening onjuiste voorstelling van zaken. Dat wij ons (en anderen) afvroe gen, waarom de aangevallen partij niet in de gelegenheid is gesteld zich op de juiste wijze te verdedigen in hetzelfde dagblad, komt ons nog steeds als uiterst betreurenswaardig voor. U zult, mijnheer de voorzitter, daarmee vermoedelijk volledig instemmen, wanneer U enkele feiten uit de verkiezingsstrijd met mij op de voet wilt volgen. In het nummer van 28 Maart 1953 schreef het Dagblad De Stem aangaande richtlijnen van het bestuur van de Gem. Centrale van de K.V.P. te Breda onder meer: „Er dient te zijn een veelzijdige vertegenwoordiging. „Natuurlijk zal ieder raadslid bij de discussies en beslissingen „steeds het algemeen belang in het oog houden met het feit, dat „ieder in het milieu waarin hij opgroeide en leeft een bijzonder „inzicht verwerft in de verlangens en noden van dat milieu. Van- „daar dat een zekere standenschakering en ook een regionale sprei ding gewenst en aan te bevelen is. Voorts zal men er rekening „mede dienen te houden, dat voor specifieke gebieden liefst ook „specifieke deskundigen worden aangewezen en verder: We moeten „in de cijfers weerspiegeld zien de mening van „De" K.V.P. in onze „stad en niet alleen maar van een groepje ijverigen." De Stem van 28 Mei 1953 schrijft o.m.: „En het wordt nu tijd om rustig, ongestoord door verkiezings- „hartstochten, bestek op te maken om reglementen en de gevolgde „tactiek aan een grondige inspectie te onderwerpen. Niemand zal „kunnen volhouden dat er in onbeschaduwde wijsheid is gehandeld. „Nu de strijd is gestreden en de voldongen feiten er liggen, wordt „het tijd de fouten op te sporen niet allereerst bij anderen, maar „bij ons zelf".

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 358