15 DECEMBER 1953
359
Toen het politiek advies van de K.V.P. openbaar weid, wist helaas
De Sterp niet te ontdekken, althans niet te schrijven, dat dit advies
lijnrecht in strijd was met wat De Stem zelf (naar onze mening te
recht) als richtlijnen had uiteengezet op 28 Maart. NIET werd op
gemerkt, dat de financiële deskundige, bovendien wethouder en
loco-burgemeester, in eerste aanleg op nummer 17 werd geplaatst
en later naar aanleiding van een onbetekenende fout geheel opzij
werd gezet. Waar het iedereen duidelijk was, dat een dergelijke
handelwijze niet zonder ingrijpende politieke gevolgen zou kunnen
blijven, zweeg het dagblad. Evenmin werd aangestipt, dat de enige
werkgever in dat K.V.P.-gezelschap op een niet-verkiesbare plaats
stond. Tenslotte scheen het De Stem te ontgaan, dat de groep der
intellectuelen zich gegriefd moest voelen, toen de juridische des
kundige, Mr Drion, op een niet-verkiesbare plaats prijkte. Dat bo
vendien zittende raadsleden (noemen we slechts zuster Koppelaar
en de heer Braakhuis) geen verkiesbare plaats verwierven, ondanks
het door hen geleverde bewijs tenvolle voor hun taak berekend te
zijn, moest meerdere kiezers krenken. De plaatselijke afdeling van
de K.V.P. meende het recht te hebben zichzelf en anderen in
slaap te sussen door aan door haar gestelde verkiesbare candidaten
kwaliteiten toe te kennen, die indien zij dan al aanwezig zouden
kunnen zijn in ieder geval nog nimmer gebleken waren inderdaad
aanwezig te zijn!
Ook U, mijnheer de voorzitter, zult waarschijnlijk na deze samen
vatting van de feiten geneigd zijn te menen, dat het Dagblad De
Stem niet zou kunnen gedogen, dat de groep Meijs de onrechtvaar
dige beschuldiging moest verwerken een scheuring in de K.V.P.-
gelederen te hebben veroorzaakt. U zult dan bedrogen uitkomen,
mijnheer de voorzitter; het dagblad gaf zelfs de K.L.M. niet de ge
legenheid zelf de juiste gang van zaken te schetsen. Ook werd met
geen woord gezinspeeld op de wenselijkheid, dat het bestuur van
de K.V.P. openlijk moest verklaren de scheuring te erkennen als
een betreurd gevolg van zijn beleid1, waardoor de jacht op meer
raadszetels voor een bepaalde groep binnen de K.V.P. mogelijk
werd. Daardoor immers werden de verhoudingen verstoord en wist
men na verkregen invloed! een rigoureuze omwenteling in de can-
didaatstelling teweeg te brengen.
U zult zich wellicht herinneren, mijnheer de voorzitter, dat de
K.V.P. in een zogenaamd „Laatste Woord" verklaarde, dat de heren
Albering en Alberts als particuliere personen „goede diensten" of
tewel interventie hebben verleend. Afgezien van de omstandigheid,
dat deze heren toevallig respectievelijk voorzitter van de Kieskring
Tilburg en secretaris van het landelijk bestuur van de K.V.P. waren,
is het ook bevreemdend, dat geen van beiden erop wezen te han
delen als „particuliere personen" en niet quaütate qua.
Het zal U, mijnheer de voorzitter, verwonderen te vernemen, dat
deze heren met geen enkel woord te kennen gaven, dat de heer
Meijs er verstandig aan zou doen zijn candidatuur in te trekken.
Wel lieten zij duidelijk doorschemeren, dat zij bij het bestuur van
de G.C.B. zouden pogen de royements-eis te laten vervallen!
Over de wijze, waarop het plaatselijk bestuur van de K.V.P. fei
ten meent te moeten of te kunnen weergeven, krijgt men eveneens
zonderlinge gedachten, wanneer men in „Politiek Contact" van 8
Mei 1953 leest: „Hij( de heer Meijs) weigert elke vorm van mede
werking tot een oplossing van het conflict".
Aais de heer Meijs werd echter slechts deze vorm van samenwer
king gevraagd: Hij moest zich van de lijst terugtrekken of anders
zou hij worden geroyeerdDit is een vorm van „samenwerking",