15 DECEMBER 1953 363 Ik hoop en vertrouw dat ook in deze Raad die verhouding, die er nu nog nauwelijks kan zijn, goed zal wezen. Een belangrijke factor kan daarbij zijn het interfractioneel overleg. De bedoeling daarvan is niet, en mag nooit zijn, dat iets buiten de openbare zitting om „bekokstoofd" zou worden. Dat zou in strijd zijn met onze beginse len, met ons systeem van volksvertegenwoordiging. Reeds is te be merken hoe het Nederlandse volk afkerig is van de afspraken die in het Parlement tussen verschillende fracties worden gemaakt. La ten wij trots zijn op het feit dat wij een waarlijke volksvertegen woordiging hebben, dat onze beraadslagingen niet alleen openbaar moeten zijn maar het ook in werkelijkheid zijn. Niet alle volken kunnen zich vrij uitspreken omtrent hun zienswijze inzake het lands- en gemeentebestuur. Er zijn echter zaken, die door een voorbespreking „onder voorbe houd van alle rechten" zeer verhelderd worden. Misverstanden kun nen worden weggenomen, zodat de discussie in het openbaar aan zuiverheid wint. Mits voorzichtig gehanteerd lijkt mij dit overleg dus nuttig. Met volkomen respect voor anderer mening en werkwijze wil ik als een tweede inzicht aangaande de werkwijze van de Raad naar voren brengen, dat het niet juist is, indien alle leden van een fractie zich voor de Raadsvergadering verbinden om een bepaald standpunt in te .nemen. Ik ben de overtuiging toegedaan dat wij hier moeten spreken zonder gebonden te zijn. Anders immers heeft het debat alle zin verloren, kunnen wij noch overtuigen noch overtuigd wor den. Mijnheer de Voorzitter, er moet in ieders bedrijf een motor zijn, een stuwende kracht. In de gemeente is dat het College van Bur gemeester en Wethouders. De Raad kan die motor niet zijn. Die kan en moet slechts de grote lijn aangeven en de beslissing. Naar mijn mening is uw College niet steeds die motor geweest. Mogelijk uit vrees voor een „teveel" is er wel eens een „te weinig". Deze mening ontleen ik aan uw prae-adviezen, onder andere. Veelal komt daaruit niet naar voren waarom uw College een bepaalde richting wenst in te slaan. Met een te beknopt prae-advies lokt U discussie uit en stemt U niemand tevreden. Wij moeten het niet hebben van het sous-entendu, wij zijn geen diplomaten maar verte genwoordigers van de burgerij. Die burgerij heeft het recht ons te kunnen critiseren. Aan de indruk dat de prae-adviezen meer uitsluitend door zeer deskundige ambtenaren zijn vervaardigd, dan de drukke werk zaamheden van uw College noodzakelijk maken, kan ik niet ontko men. Hier sluit ik mij aan bij degenen, die vrezen dat de directeu ren van bedrijven en de hoofden van diensten te zelfstandig zijn. U ontkent dat met een enkel woord, doch aan de hand van bepaal de gevallen lijkt het toch anders te zijn (Crediet- en Voorschot bank, Openbare Werken). In het eerste geval hebben wij het rapport van de Raadscommissie waaruit men zijn conclusies kan trekken, in het tweede geval wil ik wijzen op het feit, dat de sportstichting nu al geruime tijd bestaat, zonder dat Openbare Werken nog een overzicht van de gemeentelijke sportvelden en derzelver onkosten hebben verstrekt, zulks ondanks herhaalde toezeggingen. Misschien wordt dit punt niet belangrijk geacht. Ik vind het alleen daarom wél belangrijk, omdat de kans bestaat door die Stichting een totaal beeld te krijgen van wat Breda voor de sport döet en niet omdat ik zelf in het bestuur zit. Bij de Crediet- en Voorschotbank heeft zich een situatie geopenbaard, die op enigerlei wijze te voorkomen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 363