372 15 DECEMBER 1953 Mag ik de heer Jongbloed in zijn toen gegeven antwoord geloven, dan zou de geachte fractievoorzitter van de P.v.d.A. zich afvragen, of mijn verklaring niet in strijd was met de toen juist afgelegde ambtseed. Inderdaad zou ik in strijd handelen met mijn afgelegde ambtseed, indien ik een goed voorstel in het belang van de ge meente, dat niet in strijd is met mijn beginselen, of het nu komt van de zijde van K.V.P. of P.v.d.A. of onverschillig van welke an dere partij, niet zou steunen. Al kan niet verwacht worden, dat er een coalitie zou kunnen bestaan tussen P.v.d.A. en K.N.P., daarom zal medewerking in gevallen, zoals ik b.v. hierboven noemde zeer zeker en naar ik hoop vaak plaats kunnen vinden en naar ik hoop ook omgekeerd. Door de fractie-voorzitter van de K.L.M. is gezegd, dat het dag blad ,,De Stem" deze fractie tegenwerkte. Dat is geen nieuws. Dat doet het de K.N.P. ook. Vaak wordt in de verslagen van De Stem „vergeten" wat door de K.N.P. is gezegd of wordt dit geridiculiseerd. Meer zal ik er niet van zeggen. Mijnheer de Voorzitter, waar het de eerste keer is, dat ik deel zal nemen aan de behandeling van de gemeentebegroting en ik eerst sedert enige maanden lid ben van uw raad, zult U van mij wel geen volledige terugblik verwachten over het afgelopen jaar, en zal ik mij grotendeels bepalen tot wat voor mij ligt. Ik zeg grotendeels, omdat ik meen een uitzondering te moeten maken voor ons politie korps, dat de goede naam, die dat korps in geheel toeristisch Ne derland bezit, ook in het afgelopen jaar weer bestendigde. Meerdere malen hoorde ik buiten Breda de lof van het Bredase korps ver kondigen, zowel wat betreft de hulpvaardigheid der agenten als het tactische optreden bij verschillende gelegenheden door de verkeers- brigade. Dit moet U als hoofd der politie en de commissaris als leider van het politiekorps wel tot grote voldoening strekken. Het eerste wat mij, de aangeboden begroting overziende, opvalt is het geweldige tekort, zodat alle zorg zal moeten worden besteed aan het waar mogelijk verminderen der uitgaven. Ik ben er van overtuigd, Mijnheer de Voorzitter, dat ook het college van Burge meester en Wethouders er zo over denkt en dat alles vermeden zal worden, wat het vermeerderen van het tekort tot gevolg zal hebben niet alleen, doch aan het verminderen van dit tekort de grootste aandacht zal worden besteed. In dit verband Mijnheer de Voorzitter denk ik aan het verlenen van zo veel subsidies, hetwelk tot een geweldig bedrag oploopt. Ik kan het niet helpen, maar ik heb werkelijk sterk de indruk, dat er maar al te gemakkelijk tegen de gemeente wordt aangeleund en dat dit, gezien onze financiële toestand, toch niet getolereerd kan worden. Met het oog op deze financiële toestand hoop ik, dat het vertrouwen van Burgemeester en Wethouders in het toekennen van een zodanige subjectieve ver hoging, dat de algemene uitkering ingevolge de wet financiële ver houding tussen r ijk en gemeente het peil der vergelijkbare gemeen ten bereikt, niet beschaamd moge worden. Ik leerde als kind echter reeds het gezegde kennen: thuis tellen. Is de financiële toestand van de gemeente niet al te rooskleurig, ook de woningnood is nog lang niet opgelost, al lijkt het mij toch wel, dat er tekenen zijn, dat er vooruitgang is. Al heb ik dan ook alle waardering voor het verrichte werk, toch zou ik willen aan dringen om op een ruimere schaal de eventueel nog bestaande krepeergevallen en hen die er het naast aan toe zijn voor te laten gaan bij het toewijzen van woningen. Niet het nummer van inschrijving laten spreken maar de wer kelijke nood in aanmerking nemen. Zoals het nu vaak gaat duurt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 372