16 DECEMBER 1953 387 De waarde van het bestaan van commissies willen wij in het al gemeen niet ontkennen, maar wij moeten toch ook oppassen voor overdrijving. Mijnheer Jongbloed U hebt gesproken over de vrijstelling van de vermakelijkheidsbelasting bij de Feesten Breda Oranjestad. Ja, ik moet U toegeven, dat indertijd bij de opzet en mede om goedkeuring te verkrijgen bij Gedeputeerde Staten voor de door de Gemeente te stellen garantiesom is gesteld, dat ongeveer 60.000. aan stedelijke belasting zou worden ontvangen, maar later is om reden van practische aard en toen al duidelijk te zien was dat de feesten een goed onthaal zouden hebben, afgezien van de heffing van vermakelijkheidsbelasting, temeer omdat er onwillekeurig een wisselwerking is te verwachten tussen hoogte entree met belas ting en zonder belasting ten opzichte van bezoek. Het eindverslag van de stichting is nog niet opgemaakt, daar er nog een procedure lopende was over de omzetbelasting, doch het eindrapport zal in wezen weinig verschil geven met het rapport dat per 1 Januari j.l. door de heer Le Clercq is opgemaakt en ter visie is gelegd. Op de vraag, of de onkosten door de Bedrijven gemaakt en de diensten door deze verricht voor de feesten 125 jaar K.M A., in re kening gebracht zijn kan ik bevestigend antwoorden. De vraag doet wel wat vreemd aan, omdat er naar mijn gevoelen geen enkele reden is om deze kosten en diensten niet te berekenen. De kosten van de schelp zijn geboekt ten laste van de exploitatierekening van de Stichting 125 jaar K.M.A. De heer Minderhoud heeft voorgesteld om de bewoners van Oud Breda meer te laten betalen voor afname van water en deze meer dere opbrengst te besteden voor het geven van restitutie aan de waterafnemers van oud-Princenhage, die aangesloten zijn bij de Waterleiding Maatschappij West Brabant. Deze gedachte die niet geheel nieuw is willen wij op haar prac tische uitvoerbaarheid onderzoeken. Het Gemeentelijk Vervoerbedrijf zal worden opgedragen erop toe te zien dat de trottoirs van straten, die nog onbebouwd zijn, in toonbare toestand blijven. De heer Minderhoud moet mij toch wel geheel verkeerd verstaan hebben, als hij meent, dat gedurende de tijd, dat ik de portefeuille van onderwijs beheerde, een schriftelijke aanbeveling bij de benoe ming van leerkrachten als maatstaf zou hebben gediend. De raads leden, die toen deel uitmaakten van de commissie van onderwijs zullen uit ondervinding weten, dat de candidaten o.m. proeflessen moesten geven. Het is ook voorgekomen, dat leerkrachten benoemd zijn, die reeds in tijdelijke dienst geweest waren en daarbij proeven van bekwaam heid hebben afgelegd. Mogelijk heeft de heer Minderhoud zijn slechte ervaring met de terecht door hem gewraakte methode elders opgedaan en dus niet bij onze Gemeentescholen. De heer Toxopeus maant aan tot bezuiniging in verband met de deplorabele toestand van de gemeentebegroting, maar hrj gaat zelf van dat bezuinigingspad af, wanneer hij bepaalde andere nog niet of te weinig opgevoerde subsidies wil gaan geven. Op onderwijs wil hij niet bezuinigen. Wat wil dat zeggen op on derwijs niet bezuinigen. Moet men dan maar alles geven wat ge vraagd wordt. Ik meen te mogen zeggen, dat ik het onderwijs in onze stad een goed hart toedroeg en dat ik dit in het verleden ook voldoende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 387