388 16 DECEMBER 1953 bewezen heb. Het onderwijs moet hebben wat voor een goede ex ploitatie nodig' is, maar dan zijn er toch altijd nog' grenzen. Wij hebben er rekening mede te houden, dat de gemeente ten slotte een deel is van het Rijk, dat wij ons bewust moeten zijn van onze bestuurlijke verantwoordelijkheid en dat wij alles hebben te doen om te trachten zo mogelijk onze begroting sluitend te krijgen met de ons ten dienste staande middelen, doch dat mag toch niet inhouden, dat persé alles vermeden moet worden wat tot vermeer dering van het tekort kan leiden, zoals de heer Klompers voorstelde. De heer Klompers wil huurtoeslag geven aan hen die slecht behuisd zijn, om deze mensen zodoende in betere woningen te kunnen overbrengen. Hierbij merk ik op dat de heer Klompers met dit voorstel tegen zijn eigen advies wil ingaan om alles te vermijden wat tot vermeer dering van het tekort kan leiden. Het komt mij intussen voor dat dit probleem moet worden opge lost door verschuiving, in welke richting in het verleden reeds is gewerkt. Mag ik tot slot de fractievoorzitters dank zeggen voor de woorden van lof, namens hun fracties geuit aan het adres van ons college, van welke lof ik gemeend heb een bescheiden deel te mogen incas seren. Wethouder VAN HOUTEN zegt dat de heer Klompers wel be toogd heeft dat er bezuinigd moet worden, doch het college van Burgemeester en Wethouders is van mening, dat de behoeften die in Breda nog liggen, verwezenlijkt moeten worden, ondanks het feit dat de verschillende werken veel geld zullen kosten. De heer Quaedvlieg heeft critiek uitgeoefend op de commissie van onteigening. Spreker wil vooreerst de opmerking maken dat öf de heer Quaedvlieg de zaak verkeerd begrepen heeft öf dat deze terzake niet voldoende op de hoogte is. De heer Quaedvlieg heeft gezegd dat er in het verleden niet voldoende rekening is gehouden met de belangen van de tuinders. Spreker wil uitdrukkelijk voorop stellen, dat hij de werkwijze van wethouder Van Haperen in de toekomst wil blijven volgen. Er is in het verleden wel degelijk re kening gehouden met de belangen van de tuinders. Niet alleen werden vergoedingen uitgekeerd voor de grond en de opstallen, doch er werden ook steeds vergoedingen toegekend voor het verlies van de bedrijven. Verder heeft de heer Quaedvlieg verzocht te bevorderen dat de particuliere woningbouw zo veel mogelijk voorrang wordt verleend. De Raad heeft destijds het bouwvolume in de verhouding van 50% 50% verdeeld tussen de gemeente en de particuliere bouwers, on der voorwaarde dat indien de particulieren onvoldoende volume zouden afnemen, de gemeente dit bouwvolume zou mogen opsou peren. De heer Quaedvlieg heeft gezegd dat als de gemeente bouwt dit socialisatie wordt. Spreker meent dat in de raad over socialisatie niet verder gesproken behoeft te worden. Reeds onmiddellijk na de le wereldoorlog bleek dat er weinig particulieren waren die initia tief namen om arbeiderswoningen te bouwen. Toen heeft de over heid dit overgenomen om de arbeidersklasse niet de dupe te laten zijn. Zonder deze „socialisatie" was men thans met de woningwet- bouw zover niet geweest. De vraag is of woningbouwverenigingen ook particulieren zijn. Het college van Burgemeester en Wethouders is niet van mening, dat de bouwverenigingen moeten worden uitge schakeld. Burgemeester en Wethouders willen gaarne een zo groot mogelijk kwantum bouwvolume aan de bouwverenigingen geven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 388