16 DECEMBER 1953
411
had dit instituut de bank in gebreke moeten stellen. Nu dit niet is
geschied, kan men de schuld van de achterstand niet eenzijdig bij de
"bank leggen.
De heer TOXOPEUS wijst er op, dat de bank en het instituut aan
het eind van elk kwartaal met elkander moeten verrekenen. Dit is
niet geschied; in het rapport van de betreffende raadscommissie is
hier reeds op gewezen. Spreker zou niet gaarne in de schuldvraag
treden; indien hierover een proces zou komen, dan kwamen wellicht
nog interessante mogelijkheden voor de dag. Spreker zou het op
prijs stellen, als omtrent deze aangelegenheid nader wordt overlegd
met het instituut en als het verloop der incasso aandachtig zou
worden gevolgd. Voor zich kan spreker accoord gaan met een door
berekening van deze incassokosten.
Wethouder MEIJS blijft van oordeel dat ook hier een onderscheid
moet worden gemaakt tussen de zogenaamde kwade posten en de
achterstandsposten. Wat deze laatste betreft meent hij te kunnen
volhouden dat de incassopogingen redelijkerwijze door de bank moe
ten worden gedaan.
De VOORZITTER geeft in overweging de discussie te beëindigen,
onder aanbeveling van de door de heer Jongbloed gedane sugges
tie om zo nodig de betreffende raadscommissie over ongeveer een
half jaar een verslag te doen uitbrengen.
De heer TOXOPEUS meent, dat wellicht een onderscheid gemaakt
kan worden tussen de kosten van de aanmaning, welke inderdaad
voor rekening van de bank behoren te komen en de eventuele ver
dere incassokosten, welke door het instituut dienen gedragen te
worden.
De heer VERMEULEN kan met deze begroting instemmen, indien
de toezegging wordt gedaan, dat de kosten van verhaal van de
achterstallige posten aan het instituut in rekening zullen worden
gebracht.
Wethouder MEIJS zegt deze toezegging niet te kunnen doen,
omdat zoals hij reeds opmerkte deze achterstallige posten zijn
ontstaan door de achterstand in de boekhouding van de bank.
Hierna wordt de begroting voor de gemeentelijke crediet- en voor
schotbank overeenkomstig het voorstel vastgesteld, met dien ver
stande dat de heer Vermeulen geacht wenst te worden te hebben
tegengestemd.
Woningbedrijf.
De heer BRINKERHOP is wel enigszins gerustgesteld door het
antwoord, dat Burgemeester en Wethouders hebben gegeven op het
in het centraal rapport door meerdere leden gedane verzoek, om de
particuliere woningbouw zo veel mogelijk te bevorderen.
Degenen, die de eerste wereldoorlog hebben meegemaakt en on
dervonden, zullen zich herinneren dat ook toen een groot woning
tekort is ontstaan. De rechtse regering, die op christelijke grond
slag gefundeerd was en aan het hoofd stond van een schatrijk land,
heeft toen onvoldoende maatregelen genomen op het gebied van
de woningbouw, zodat voornamelijk door het particulier initiatief