412
16 DECEMBER 1953
panden werden gebouwd, welke een goede winst opleverden. Arbei
derswoningen werden (behalve door enkele bouwverenigingen) door
de particuliere bouwondernemers als regel niet gebouwd. In ver
band met de door de heer Quaedvlieg bij de algemene beschouwin
gen over de begroting gelanceerde stelling, dat de particuliere wo
ningbouw voorrang moet hebben (in minder scherpe mate is het
ook gesteld door de heer Toxopeus, die de particuliere woningbouw
zoveel mogelijk wil bevorderen) meent spreker uit de memorie van
antwoord op het voorlopig verslag der Tweede Kamer van de be
treffende rijksbegroting voor 1953 de volgende opmerking van mi
nister Ir Witte te mogen citeren:
„De stelling dat de woningbouw pas aan de orde dient te komen
„in geval de particuliere activiteit tekort schiet in de bouw van wo
ningen, die tegen een prijs, welke door de betrokken bevolkings
groepen op te brengen is, verhuurd kunnen worden, zou hij (de mi
nister) buiten discussie willen laten, nu de ervaring in het verle-
„den opgedaan geleerd heeft, dat de particuliere bouwactiviteit de
„minder draagkrachtige bevolkingsgroepen niet afdoende heeft
„kunnen helpen en de woningwetbouw juist daardoor tot ontwikke
ling is gekomen." Ook merkt deze bewindsman nog op:
„De particuliere markt voorzag voor meer dan 80% in een be
hoefte, die lag boven het vermogen der overgrote meerderheid der
„arbeiders."
Het is ook bekend dat in de dertiger jaren in Amsterdam dui
zenden woningen onverhuurd bleven, terwijl in diezelfde tijd een
nijpend tekort bestond aan arbeiderswoningen. De minister verbindt
hieraan de conclusie dat het particuliere bouwbedrijf (voor eigen
exploitatie) slechts voorziet in de woningbehoefte van de méér-
koopkrachtige vraag en op geen stukken na in de woningbehoefte
voor arbeiders en de daarmede in financiëel opzicht gelijk te stellen
grote bevolkingsgroepen.
Naar sprekers mening zal men moeten erkennen dat de regering
na de tweede wereldoorlog er in bijzondere mate in is geslaagd de
woningnood, die ontstaan was doordat vijf lange jaren de woning
bouw over het geheel had stilgelegen, terwijl de bevolking niette
min toenam, te lenigen. Al werd de woningnood niet opgeheven,
men had althans als systeem genomen, dat men bouwde naar be
hoefte. Evenals elders is ook het gemeentebestuur van Breda niet
achter gebleven om woningen te bouwen, die aan de doorsnee ar
beider (hand- zowel als hoofdarbeider) verhuurd konden worden. De
woningbouwvereniging buiten beschouwing latende, welke men als
semi overheidsinstellingen kan beschouwen, zijn er van particuliere
zijde dergelijke woningen in deze gemeente niet gebouwd, met
uitzondering van twee bouwondernemers die flats ook voor verhuur
bouwden. Doch deze flats (waarin alle comfort) moeten een huur
opbrengen, die als regel door de hoofd- en handarbeiders niet be
kostigd kan worden. Spreker wil niet zeggen, dat de particuliere
bouw geheel moet worden stopgezet, maar wel wil hij waarschuwen
tegen uitbreiding. Het is de taak van de gemeente er voor te zorgen
dat die woningen worden gebouwd, waaraan het meeste behoefte
bestaat. Welke woningen dit zijn is geen vraag.
Sedert 1 Januari 1945 werden door de gemeente gebouwd 2284
woningen, door de woningwetverenigingen 191 en door particulieren
847. In de periode 1 Januari1 November 1953 werden door de ge
meente 197 en door de verenigingen 163 woningen voltooid, terwijl
er door particulieren werden opgeleverd 260. Hieruit blijkt dat
thans door particuliere zijde een groot deel van het bouwvolume in
beslag is genomen en spreker is van oordeel, dat de particuliere