440
17 DECEMBER 1953
Wethouder VAN HOUTEN moet ten zeerste ontkennen, dat het
College van Burgemeester en Wethouders een afwachtende houding
bij het aantrekken van industrieën aanneemt. De grootste moeilijk
heid is volgens spreker de concurrentie onder de gemeenten. Hij
meent een voorbeeld naar voren te moeten brengen zonder evenwel
namen te noemen. Een bedrijf, met overwegend vrouwelijk perso
neel, zo zegt spreker, wilde zich in het Zuiden van het land ves
tigen. Bij verschillende gemeenten werd er naar de grondprijzen
geïformeerd. Ook bij de gemeente Breda. Het is toen gebleken, dat
het betrokken bedrijf de verschillende gemeenten tegen elkaar met
betrekking tot de grondprijzen ging uitspelen. Een naburige ge
meente bood het bedrijf een dermate lage grondprijs aan, dat daar
tegen de gemeente Breda niet kon concurreren.
Het verheugt spreker dat de Minister van Binnenlandse Zaken
hier nu een stokje voor gestoken heeft. Hij is er van overtuigd, dat
het College in het verleden niet stil gezeten heeft. Tenslotte deelt
spreker mede, dat regelmatig in de daarvoor in aanmerking ko
mende periodieken advertenties van de gemeente Breda verschijnen,
waarin de aandacht op industrievestiging in Breda wordt gevestigd,
tigd.
De heer BASTIAANSEN zegt te hebben vernomen van de
Wethouder, dat Breda moeite gedaan heeft een industrie met over
wegend vrouwelijk personeel aan te trekken. Hij merkt op, dat in
het rayon Breda een zeer groot tekort aan vrouwelijke arbeids
krachten bestaat. Hij is van mening, dat men een dergelijke in
dustrie beter kan afstoten en hoopt, dat het College in de toekomst
een scherpe selectie zal toepassen op dat punt. De vestiging van
de door de Wethouder als voorbeeld aangehaalde industrie heeft
het tekort aan vrouwelijke arbeidskrachten nog enorm doen toe
nemen.
De heer VERMEULEN zegt, dat er geen sprake is van wan
trouwen in het college van Burgemeester en Wethouders. Hij wijst
echter op de woorden van de heer Bastiaansen over de zeer
krappe markt voor vrouwelijke arbeidskrachten. Daarom is het
zeer zeker gewenst om feitenmateriaal te verzamelen, opdat ge
gevens bekend zullen zijn aan welke industrie men geen behoefte
heeft. Gaarne zag hij van het college een prognose of plan voor de
toekomst tegemoet.
De heer VAN BOXTEL heeft met voldoening het standpunt van
Burgemeester en Wethouders inzake de industrialisatie beluisterd.
Spreker is de mening toegedaan, dat men niet moet spreken over
de huidige werkloosheid, doch dat men de blik vooruit moet werpen.
Hij geeft Burgemeester en Wethouders de raad, zich wetenschap
pelijk te laten voorlichten b.v. door het E.T.I. en vraagt zich af of
het niet mogelijk is een wetenschappelijke analyse te doen samen
stellen hoe het werkloosheidsprobleem in Breda zich over 10 jaar
zal hebben ontwikkeld. Bovendien brengt hij naar voren, dat Burge
meester en Wethouders uiterst diligent zullen moeten zijn bij het
bouwrijp maken van terreinen voor industrieterrein, terwijl hij ten
slotte nog de aandacht vestigt op de z.g. familiewerkloosheid in
bepaalde seizoenen in de plattelandsgedeelten der gemeente.
De VOORZITTER zegt, dat het wel eens moeilijkheden geeft,
welke soort industrie moet worden aangetrokken en welke indu
strie moet worden geweerd. Het College houdt echter met de ver-