Notulen van de besloten vergadering van de Raad der gemeente Breda, gehouden op 15 April 1953» 1 Bespreking van de voordracht van hot College van Regenten van het Oude-Kan- nenhuis tot benoeming van een rentmeester. De heer VAN DEN EEDEN herinnert aan de moeilijkheden, die enige tijd geleden ontstonden, toen het College van Regenten van het Gesticht voor R.K. Oude Vrouwen weigerde de door de Raad tot rentmeester benoemde heer Van Beek als zodanig te accepteren. Spreker heeft toen de heer Van Beek in deze geadvi seerd. Om uit de impasse te komen heeft deze zich teruggetrokken, nadat hem een schadeloosstelling van/.200.- was toegezegd. Hem is toen ook de toezeg ging gedaan - zij het niet positief - van een mogelijke benoeming tot rent meester bij het Oude-MannenhuisSpreker vindt het vreemd, dat de heer Van Beek niet op deze voordracht staat vernield. Heeft het college van Burgemeester en Wethouders pogingen gedaan om de heer Van Beek op de voordracht geplaatst te krijgen De heer BREKELMANS vraagt wie het recht heeft candidaten te stellen voor deze functie. De heer DRION meent, dat - te meer nu de heer Van Beek zelf ontslag heeft ge vraagd en verkregen - het overbodig is op de kwestie Oude Vrouwen Gesticht terug te komen. Wel zou van de zijde van Burgemeester en Wethouders zijn toe gezegd zijn benoeming bij het Oude-Mannenhuis te bevorderen. Hoe is dit ver lopen? De heer JONGBLOED merkt op, dat voor de heer Van Beek nog steeds geen opvolger is benoemd. Wethouder MEIJS kan op de opmerking van de heer Jongbloed geen positief ant woord geven: hij zal zulks nog eens laten nagaan. Het is bekend, dat vóór de bedoelde benoeming van de heer Van Beek, de heer Tolhuijzen de functie van rent' meester reeds geruime tijd vervulde. In een bespreking met Wethouder Romsom en spreker is de heer Van Beek erop gewezen, dat de heer Tolhuijzen deze nevenfunctie nodig had om een economisch bestaan te kunnen opbouwen: voor de heer Van Beek is dit een belangrijk motief geweest om zich terug te trekken. Een positieve toezegging door het college van Burgemeester en Wethouders is aan de heer Van Beek niet gedaan; en het ligt ook niet binnen de competentie van een wethouder om zulks te doen. Wel heeft spreker destijds de heer Van Beek gezegd de mogelijkheid van een benoeming bij het Oude-Mannenhuis te be vorderen. Deze slechts vage toezegging is voor hem aanleiding geweest deze aangelegenheid met personen uit het bestuur van het betreffende College van Regenten op te nemen. Het bezwaar tegen een dergelijke benoeming bleek te zijn, dat het niet mogelijk scheen de heer Van Beek regelmatig voor deze nevenbetrekking aan zijn hoofdfunctie te onttrekken. De heer VAN DEN EEDEN erkent, dat de toezegging niet positief was, maar toch wel zodanig, dat de heer Van Beek er bijna zeker van mocht zijn, dat hij voor de functie bij het Oude Mannenhuis in aanmerking zou worden gebracht. De heer JONGBLOED meent, dat eventueel Burgemeester en Wethouders zouden moeten beslissen in hoeverre deze nevenfunctie met hoofdbetrekking van een ambtenaar zou kunnen worden gecombineerd. Gezien de bezoldiging zal de functie van rentmeester bij het Oude-Mannenhuis wel bijna steeds worden vervuld door iemand, die daarnaast nog een andere betrekking vervult.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 453